Rotterdam, vrijdagavond 30 januari 1953. Op de stoep van Stoffer Picavet staan twee kinderen, een meisje en een jongen. Als hij ze, na enige twijfel, herkent en binnenlaat, ontdekt hij niet veel later dat de jongen met zijn zusje het ouderlijk huis is ontvlucht. Picavet biedt hun een bed en besluit de kinderen ook een mooie dag in de stad te bezorgen: een bezoekje aan het Feijenoord-stadion, samen naar Blijdorp om de pinguïns te zien. Niemand is zich dan nog bewust van het naderend onheil dat hen bedreigt.
Een dagje in de stad is een roman over liefde, religie, familiebanden en verantwoordelijkheid tegen de achtergrond van een allesvernietigende natuurramp.