De heenreis duurde door ettelijke files lang, vooral bij Ada (3) viel het laatste stuk erg zwaar. Toen het meer in zicht kwam riep ze al anderhalf uur dat het écht niet meer ging, wat ze zo nu en dan aanvulde met het schitterende ‘Kindjes moeten léven’.
Het zou de zin van de vakantie worden, bleek inzetbaar op zowel frustrerende als fijne momenten.
Ik ben die Nederlandse toerist die in een toeristisch oord zijn neus ophaalt voor alles wat niet authentiek lijkt. Terwijl we de heuvels boven het meer in reden, op weg naar ons logeeradres, zette ik het aantal hotelrestaurants af tegen het aantal reguliere winkels en mopperde alvast.
Het uitzicht van de tuin was adembenemend, ansichtschoon. Cipressen, een kerkje, de steile bergwand van de overoever kleurde roze in de ondergaande zon. Er was een bar in het dorp die boerenuren aanhield – vanaf zes uur ‘s ochtends open – en niet pittoresk genoeg was om toeristen te trekken. Mijn ochtenden waren in ieder geval gered.
Toen ik bij onze waardin klaagde over het gebrek aan groenten bij de Casino, belde zij meneer Moreno voor me. Ik mocht voor lunchtijd op hem wachten bij de apotheek; hij zou zich aan me kenbaar maken.
Moreno bleek een fijne gozer van een jaar of dertig, die naast zijn baan in de automatisering een enorme groentetuin bijhield. Ik mocht plukken wat ik wilde, vulde er een doos mee en kookte de rest van de week van zijn tomaten, aubergines, aardappels, courgettes en bonen.
Soms daalden we af naar een stil dorpje dat tussen de meeroever en een steile rotswand lag. Er was een strand waar geen honden mochten komen maar veel honden waren, het meer rook er zo fris dat je er dorst van kreeg.
Ik maakte foto’s van B en de kinderen in het felle ochtendlicht, van Otis de Hond. We hadden nog vier dagen, toen drie, toen twee. De ruimte raakte op, verloor terrein aan Amsterdam en aan de eennalaatste versie van mijn roman die ik geprint had meegenomen, maar tot dusver in mijn tas gelaten had.
We bezochten een toeristisch stadje dat ook dit jaar heel toeristisch was en ik beschadigde onze leenauto in de wokkel van een krappe parkeergarage, honderden euro’s stapelend op de vakantiekosten.
Kindjes moesten léven, godverdomme.
Wie we zijn tijdens zo’n reis, dat houden we nooit vast, en elk jaar voelt dat vreselijk verkeerd.