Barber van de Pol
Zingcursiefjes
Liever gebrabbel voor Twiet
Volgens sommigen is Twiet veel te veel aan het woord. Volgens Twiet is het gebabbel dat zij over zich heen krijgt juist buitensporig. Kan het om te beginnen niet korter?
Er wordt dus over en weer ongeduldig geluisterd, behalve als het over gedeelde belangen gaat. Hoe doe jij dat? Hoe zit dit in elkaar? En dan niet aankomen met kwalificaties als ‘bijzonder’ en ‘interessant’, dat schept maar afstand.
Soms gaat het over – ja waarover? Over alles of wat daarop wil lijken. Dan verdrinkt Twiet. Haar ogen staan dan star van ongeduld.
‘Wat een gedoe,’ zegt ze op een willekeurig punt, om te landen.
Twiet is liever met kinderen. Die bezetten je hoofd niet. Jij vertelt wat hagel is, of hagelslag, of iets anders wat zij toevallig willen weten. Zij kleuren hun gebrabbel met nieuwe ontdekkingen en ze willen snoep. Klare taal.
Naar elkaar luisteren kunnen kinderen niet, naar hun ouders een beetje. Ze zijn de zanglijnen van hun bestaan op het spoor.
Zo lyrisch wil Twiet denken over kinderen. Maar die volwassenen, hoe moet dat toch?
Alcohol is een vaardige ceremoniemeester. Van alcohol knapt een gesprek op. De woorden vervloeien met de emoties en soms is er de klik, omdat er niet naar wordt gezocht. Soms zingt het.
Aan de thee krijg je Twiet niet snel. Aan de alcohol wel. Of aan de chocomel.
Twiet handhaaft zich
‘Hallo, dingengebroed,’ roept Twiet als ze van een weekje weg thuiskomt.
De rozen op het behang beginnen te geuren en de vogels op de kussens fluiten een welkomslied. De piano grijnst zijn tanden bloot. ‘Hallo!’
Twiet laat haar tassen vallen en installeert zich. Er leven aandoeningen in haar die ze acuut op een podium moet zetten. In haar ooghoek ritselt een muis voorbij.
Ze zingt van een schöne Mühlerin, en van Yesterday toen alle troubles far away leken. Ook zingt ze, toch ongelovig, van God, Die haar burcht is. Straks moet ze het weer doen met die ene stem, die haar verveelt, al maakt ze er Fuut mee aan het lachen.
Als het mini-concertje is afgelopen, hoort Twiet boven en onder zich stoelen verschuiven. Zo gaat het altijd. In welke kier van de tijd zij ook toegeeft aan haar muzikale lust, de anderen zijn er en ze tonen zich verstoord.
Ze besluit tot een rondschrijven om haar buren te paaien. ‘Buren,’ schrijft ze, ‘leven en laten leven. Om een beroemde Spaanse dichter te citeren: “Als er naast al het andere muziek in een ziel huist, best; maar hoed je voor zielen met alleen maar muziek”. Ik doe mijn best om het peil van mijn zang en spel omhoog te brengen. Ik denk aan u. Graag maak ik te zijner tijd eens kennis. Dank u.’
Twiet legt de knieval op het stapeltje ‘later’. Haar stembanden en vingers jeuken alweer. Het telefoontje naar Fuut kan wachten. Eindelijk trekt ze haar jas uit, draait aan haar rok en neemt opnieuw plaats op de pianokruk, terwijl ze fluistert: ‘Hoe zacht wil je me hebben?’
Twiet is onrustig
Twiet loopt over een begraafplaats, had ze zin in, maar de doden boeien haar niet. Ze maalt om Fuut en Fuut alleen.
‘Het kerkhof?’ zei hij vanmorgen, terwijl hij zijn hoofd al schudde. Hij ging niet mee, het was wel vakantie, maar hij had een hoop te doen. En toen nog eens, verbaasd: ‘Het kerkhof.’
‘Je bent er een beetje buiten je tijd.’
Met zulke mooipraat moet je bij Fuut niet aankomen.
‘Dat is geen filosofie, hoor,’ zei hij prompt als tegen een kind. Hij had zijn lippen getuit voor een kus, maar ze had hem weggeduwd. Ze waren zonder afspraak uiteengegaan.
Door de bladeren valt een schuine baan licht waardoor Twiet in het zonnetje wordt gezet en een merel op het pad aan het kwinkeleren slaat. Haar onrust verscherpt tot hunkering.
Zij houdt van Ajax, hij van Feyenoord, dat is het. ‘Geen woorden maar daden.’ Nee, dat was het niet.
Er vormt zich een boodschap in haar hoofd. ‘Ik maak straks spaghetti carbonara. Kom je eten?’
Boven dier en mens vertakken de bomen zich en daarboven trekt een kudde schapen en olifanten naar het oosten om straks goed te zitten voor een spectaculaire zonsondergang.
Twiet pakt haar mobieltje en tikt haar boodschap in. De merel vliegt naar een tak voor een nieuw lied – ‘Fing fiung fing.’ Zo mooi ze kan, fluit Twiet terug. ‘Fuut!’
Hij is er al als ze thuiskomt. ‘Hoe kan dat nou,’ zegt hij. ‘Terwijl ik trapte was er dat lied, “De Heer is mijn herder”, de melodie dan, zo lang geleden. Snap jij dat?’
Twiet wil thuis zijn, nu
‘Nergens beter dan thuis.’ Zo denkt Twiet erover terwijl ze in de tram terugrijdt van een of ander samenzijn. Er is niets waarop ze zich kan concentreren, behalve het verlangen naar haar woning die onbegonnen ver weg lijkt.
Er tollen rauwe gedachten en tegengedachten door haar hoofd, noodkreten van haar spartelende verstand. Ze belagen haar en draaien rondjes. Alsof ze daar zin in heeft nu.
‘Ja hoor, zal wel,’ schampert ze geluidloos. En als dat niet helpt, halfluid: ‘Hou gewoon allemaal even je kop.’
Haar gelal wordt genadig overstemd door het tandengeknars van de wielen.
Als Twiet eenmaal is uitgestapt, wacht het ergste deel van de tocht. De drie minuten van de tramhalte naar huis staan in het teken van gepopel. Popelend iets doen verteert een mens. Alle automatisme, de olie waarop we lopen, is zoek.
Hoeveel stappen nog? Drieënvijftig? Nee, achtendertig. Tweeëntwintig. Twiet mompelt willekeurige telwoorden, als het maar trocheën zijn, pámpam pámpam, het ritme van het ongeduld, waarbij er twee in één lijken te gaan.
Elk moment kan Twiet zich nu storten in de honderd meter die haar scheiden van haar voordeur. Er gloort geluk. Misschien nog een laatste glaasje op de bank, in onovertroffen alleen-zijn, voordat ze op bed ploft?
Terwijl haar bovenlichaam naar voren helt, strekt ze haar armen, spreidt ze en trekt ze weer naar zich toe voor de krachtige schoolslag die het looptempo moet opvoeren.
Twiet zingt: ‘Strak-jes lek-ker drin-ken, strak-jes lek-ker sla-pen.’