Ik liep door de hoofdstraat van Utila, een piepklein eilandje voor de Caribische kust van Honduras. Een paar vlekken van koraaleilanden zijn daar honderden jaren gebruikt als overslagplaats voor slaven, door de Britten. Anders dan op het vasteland van Honduras is de bevolking dus overwegend zwart, een enkele keer met knalblauwe ogen zoals ik er veel zag in Bleufields, Nicaragua. Op Utila heerste een heel vreemde Brits-koloniale sfeer, houten huizen met veranda’s en een onvermijdelijke dampende taart voor het raam, landelijk Engeland. Halverwege de hoofdstraat was een bank. In de bank, het enige geairconditionde gebouw van het eiland stond een zwarte man, fors van omvang en met downsyndroom. Hij had geen fijn leven gehad, was waarschijnlijk veel gepest, zodat in hem een onuitroeibare kwaadaardigheid had postgevat. Omdat hij veel last van warmte had mocht hij opzichter spelen, ongetwijfeld van zijn neef de bankdirecteur. Wij konden niet anders aan hem denken dan als aan ‘de valsgeprikte mongool’ een van ons had vroeger kennis gehad aan een marmot die door kinderen met een potlood steeds geprikt werd en daar heel bozig van geworden was. Het was ook angst: we moesten soms bij de bank zijn, en om eerlijk te zijn hadden we een pissige Dobberman-pincher nog wel geprefereerd boven deze man.
Op de dag dat we vertrokken hadden we geld nodig. Ik herinner me de aftocht van het eiland als een filmische reeks: langs de valsgeprikte mongool naar het kasregister, incasseren, op weg naar de enige man verderop in de enige straat die kaartjes voor zijn Chessna verkocht, een vliegtuigje met een stuk of twaalf zitplaatsen. Wel 25 man wensten die dag te vliegen. Terwijl kijvende eilanders elkaar een zitplaats ontzegden, mochten wij erin. In het vliegtuigje vroeg een reiziger voortdurend de aandacht van de piloot, met steeds een verhaal en hij vond ook dat de piloot om moest kijken. De fraaie dikke dame die zich daar aan stoorde riep keer op keer: ‘Let the man fly, let the man fly!’ Door angst ingegeven waarschijnlijk. De schaduw van het vliegtuig vloog onder ons over de witte bodem van de ondiepe blauwe zee. De piloot had zijn linkerarm losjes uit het open raam. Wij hadden het eiland wél kunnen verlaten.
————–
Menno Hartman (1971) was vroeger redacteur van Tirade. Sinds 2008 werkt hij bij Uitgeverij Van Oorschot. Houdt van ver weg, en soms dichtbij.