Ik dacht dat voetbal in Amerika nog altijd meer een vrouwensport was. Ik bedoel daarmee niet alleen dat ik dacht dat het nog steeds vooral vrouwen zijn die voetballen, maar ook dat het er op het veld een stuk vredelievender aan toe zou gaan dan in Europa. Inmiddels weet ik dat dit een hopeloos verouderd denkbeeld is.
In New York wordt een urban soccer league georganiseerd, een amateurcompetitie met wedstrijden op een kunstgrasveld in Chinatown. Er staat een groot hek omheen en aan weerszijden schiet het verkeer van Manhattan voorbij. Als je om je heen kijkt zie je overal aan de gevels Chinese tekens staan, zodat je, als je dat leuk vindt, jezelf kunt voorhouden dat je in Peking aan het voetballen bent.
Gisteren speelde ik als invaller met een wedstrijd mee. Het ging er bloedfanatiek aan toe. Sterker nog, het leek erop dat inzet belangrijker werd geacht dan behendigheid met de bal. Een van mijn teamgenoten was een chagrijnige, Robin van Persie-achtige Amerikaan met een diadeem in. Om de zoveel tijd riep hij me toe dat ik feller moest spelen. Aan voetballen zelf kwam ik ondertussen nauwelijks toe, omdat ik voortdurend omver werd gebeukt door de tegenstander. Ik begreep nu eindelijk hoe het voor Wamberto moest zijn als hij weer eens verzeild raakte in een Feyenoord-verdediging. Al voordat de bal me had bereikt, lag ik op de grond, met een opengeschaafde knie of elleboog. Toen ik een enkele keer met gestrekt been het duel in ging, werd er van alle kanten verontwaardigd naar me geschreeuwd. Dit was onsportief gedrag. Een ander schoppen mocht dus niet maar bij een bodycheck mag je blijkbaar zo ver gaan als je wilt. Het typen van dit stukje kost me enige moeite omdat ik twee blauwe bovenarmen heb.
De wedstrijd duurde twee keer twintig minuten. Toen ik voor de zoveelste keer met mijn neus in het kunstgras lag, dacht ik met enige weemoed aan mijn tijd bij HFC, ook wel ‘de Koninklijke’, een als voetbalclub vermomde hockeyclub waar ik van mijn negende tot mijn achttiende lid van was. In plaats van een clubhuis was er een sociëteit en mijn teamgenoten heetten Frans-Jan, Anne-Martin en Peter-Pim. Als we tegen Hillegom, Zandvoortmeeuwen of Stormvogels speelden, dan ging de tegenstander er altijd extra hard in tegen ‘die kakkers uit Heemstede’. Maar dan had ik na afloop altijd toch minder wonden en blauwe plekken dan nu.
Eerste zwaluw
Vanuit het ruim kijk ik op. Door een van de dekramen zie ik de mast in de avondzon; het zonlicht schijnt op de nog ingepakte witte zeilen. Het is voorjaarslicht dat ik zie. ‘Voorjaarslicht’, zeg ik, ‘maatje’. We zijn weer thuis op de klipper in Middelburg, ons andere schip. We schilderen het dek dat het...
Lees verderLeven en laten leven – wat we kunnen leren van de BaMbuti
Larousse 18 Er zijn veel wonderlijke zaken die Colin Turnbull beschrijft in zijn prachtige boek over de pygmeeën in de Congo. Door algemene depressie aangaande de toestand in de wereld merk ik een vergaande neiging tot escapisme in mijzelf op. Het werkelijk naar-binnen-drinken van antropologische studies als The Forest People van voornoemde Turnbull is er...
Lees verderEigen mensen
Ik wil wat elke ouder wil: dat mijn kinderen mensen om zich heen verzamelen die mijn taak uiteindelijk over kunnen nemen; vrienden bij wie ze zichzelf mogen zijn en zich veilig voelen, maar die hen ook stimuleren om de wereld te ontdekken en zich verder te ontwikkelen. Hoe meer ik hierover nadenk, hoe moeilijker de...
Lees verder
Blog archief