Vroege zaterdagochtend, tussen schemer en licht. Met mijn hond Pluk maak ik een wandeling over de Landsmeerderdijk. In het weiland onderaan de dijk zijn de geiten nog in diepe rust. Een ervan trekt mijn aandacht, omdat die er op afstand anders uitziet dan zijn soortgenoten. Het is een geit met een reusachtige bochel. Dichterbij gekomen ontdek ik dat het gaat om twéé geiten: een volwassen geit en haar lam, allebei zwart gevlekt. Het lam is een bok die, hoewel hij even groot is als zijn moeder, bovenop haar rug ligt te slapen, met nonchalant omlaag bungelende poten. Wanneer wij voorbijkomen, wordt deze hangjongere wakker. Hij laat zich dadelijk naar beneden glijden en begint driftig zijn moeder te duwen, ten teken dat die moet opstaan om hem te zogen. Maar mama laat zich niet vermurwen. Onverzettelijk blijft ze liggen waar ze ligt, met gesloten ogen, glimlachend zoals alleen geiten dat kunnen.
De bok geeft het niet op. Hij gaat door de voorpoten en zijn snoet verdwijnt in het gras, waar hij stootbewegingen maakt tegen het onderlijf van zijn moeder. ‘Het zal je kind maar wezen!’ zeg ik tegen tegen mijn hond, terwijl wij verder lopen. Bij onze terugkeer is het dag geworden. De bok is nog altijd vergeefs aan het porren, de kop diep in het gras. Maar juist wanneer wij opnieuw passeren, weet hij kennelijk een van de spenen van zijn moeder te bemachtigen. Uit het kwispelen van zijn staartje leid ik af dat hij drinkt.
Bij thuiskomst herinner ik me de Russische documentaire ‘Brooddag’ uit 1999 van Sergei Dvortsevoj. Daarin komt een scène voor van een bok en een geit die elkaar de liefde verklaren, hartstochtelijker dan Romeo en Julia.