Kommentaren
De nieuwe vrije stem
door R. van Zeyst
In Propria Cures van 1 december schreef ik een stuk onder de titel ‘Bij de liquidatie van De Nieuwe Stem’. Dat nu de voortzetting van dat tijdschrift aan de orde is, komt niet doordat ik me toen vergaloppeerde, maar is eenvoudig een gevolg van het opportunisme waarmee de hele redactiepolitiek van De Nieuwe Stem is doordrenkt.
In het november-nummer deelde de redactie namelijk mee dat met ingang van 1 januari 1957 de naam veranderd zou worden in ‘De Vrije Stem’. Daardoor zou volgens de redactie het karakter van het tijdschrift scherper worden gemarkeerd, en dat was nodig in verband met ‘de jongste agressies in de wereld, in het bijzonder de ontstellende gebeurtenissen in Hongarije’. Naar mijn oordeel was dat kletskoek, en wilde de redactie alleen maar zonder al te veel rompslomp de verantwoordelijkheid voor het ongelukkige beleid van De Nieuwe Stem van zich afschuiven. De geciteerde fraze was dan ook de enige opmerking die in dat op 24 november verschenen nummer over het bloedbad in Hongarije werd gemaakt.
Volgens een particuliere mededeling van redactiesecretaris Noordenbos was het technisch onmogelijk geweest om meer commentaar op ‘de ontstellende gebeurtenissen’ te plaatsen. Dat is uiteraard een flauw smoesje; ik noem twee mogelijkheden: 1. een bijlage van 4 pagina’s, die in een paar dagen geschreven en gedrukt kon zijn; 2. uitstel van de verschijningsdatum: zelfs al was het november-nummer reeds volledig gedrukt geweest, dan nog had men die katerns in een wat dikker november/december-nummer kunnen opnemen, waardoor de redactie 1 tot 5 weken langer tijd had gehad om zich te beraden; een precedent zou het niet geweest zijn, want er is in dezelfde jaargang ook een juli/augustus-nummer verschenen.
In mijn P.C.-artikel stelde ik de insinuerende vraag of de redactiepolitiek ook tot doel had, een interne breuk te vermijden; de metamorphose in een tijdschrift dat ten dele wel en ten dele niet identiek zou zijn met De Nieuwe Stem zou dan als een voorlopig voor alle redacteuren aanvaardbaar compromis kunnen gelden. Het december-nummer gaf al een breukverschijnsel te zien: redacteur Suys deed een aanval op redacteur Presser, in een kort maar afdoend artikeltje: ‘Heine en de fellowtravellers’. Door een dramatische coïncidentie verscheen dat nummer juist op de dag dat Suys, naar mijn inzicht wel de meest integere redacteur, overleed. Ik laat in het midden of de dood van Suys enige invloed heeft gehad op het besluit tot naamsverandering; op gesol met lijken worden we al in ruim voldoende mate vergast door de volksdemocratieën. Het is heel goed mogelijk dat de naamsverandering herroepen of uitgesteld moest worden op grond van contractuële verplichtingen, financiële nadelen, etc.
Hoe dan ook, De Nieuwe Stem bestaat voort: op 1 februari verscheen het eerste nummer van de twaalfde jaargang, zonder dat werd uitgelegd waarom de aangekondigde naamsverandering niet was doorgegaan. Het loze gebaar dat op 24 november het enige commentaar van De Nieuwe Stem op de gebeurtenissen in Hongarije uitmaakte, werd stilzwijgend herroepen.
In P.C. van 1 december schreef ik: ‘De Nieuwe Stem wil het Russische optreden in Hongarije niet veroordelen, maar het is onmogelijk om daarover te zwijgen en tezelfdertijd op alle Westerse slakken zout te blijven leggen. In zulke gekke kronkels kunnen zelfs Romein, Donkersloot en Nagel zich niet draaien; zij kennen hun beperkingen. Daarom verdwijnt De Nieuwe Stem.’ Nu blijkt dat ik hun inzicht toch nog te hoog heb aangeslagen: ze kennen hun beperkingen niet. Ik zal uit de jongste nummers van De Nieuwe Stem enkele kronkels naar voren halen.
De Nieuwe Stem heeft een rubriekje voor korte redactionele commentaren, dat heet Kort Bestek; de troebelheid van de betoogtrant die men in Kort Bestek hanteert, vindt zijn weerga niet in de beroepsjournalistiek. Deze onzuiverheid van stijl vloeit voort uit de onzuiverheid van de redactionele denkwijze, die zich onvoorwaardelijk in dienst heeft gesteld van De Derde Weg, een vredesbeweging. De beide woorden die samen het woord ‘vredesbeweging’ vormen zijn politiek besmet, het eerste is een communistisch, het tweede een fascistisch wachtwoord; verder is het hele woord inhoudloos, omdat iedereen wel vrede wil, op zijn eigen voorwaarden dan altijd, en omdat alles wel beweegt, een eindje heen of een stukje terug. De terminologie van De Derde Weg wemelt van dit soort denkgedrochten:Het Oosten, Het Westen, Het Vonnis van Tweedeling dat bezig is zich aan de wereld te voltrekken. Ieder Woord heeft een hele reeks esoterische betekenisjes, en het Hoogste Woord is Azië, dat betekent: Alles wat Goed, Rein, Zuiver-Menselijk en Zelfverloochenend is, dat alles en nog zoveel meer, zie verder Blavatsky en andere handelaars in Oosterse denkkrachtpillen. De Woorden van de vredesbeweging worden samengclijmd met 1. ouderwetse conjunctuurtheorieën; 2. een mystiek inzicht in de beweegredenen van communistische en andere dictatoren; 3. een ongespecificeerd sociaal radicalisme; en 4. een mateloze afkeer van oorlogstuig dat zich in handen van niet-communisten bevindt. Met een dergelijk denk-instrumentarium kan natuurlijk niemand een steekhoudende redenering opzetten; het typeert de redacteuren van De Nieuwe Stem dat ze, in plaats van het rariteitenkabinet
De binnenplaat is getekend door
MELLE
na 4 november aan de kant te smijten, het integendeel nog proberen te redden door de Russische beestachtigheden simpelweg te verzwijgen of, wanneer dat beslist onmogelijk is, tot de geringste afmetingen terug te brengen.
In het januari-nummer staan twee Kort Bestek-stukjes die verband houden met de kwestie Hongarije. Het ene stukje bevat 4 opmerkingen n.a.v. het in Weesp aan een Hongaars gezin aangeboden huis: 1. Met de door Hitler verdreven Joden is het indertijd minder vlot gegaan; 2. De door Franco verdreven Spanjaarden werden hier helemaal niet ontvangen; 3. Er is een tekort van 258.000 woningen; 4. Een Nederlander woonde met vrouw en acht kinderen in één kamer en een kabinetje. Aan het eind van deze opsomming schrijft de redactie: ‘Alle nonconformisme moet tegenwoordig op zijn tellen passen. Daarom zeggen wij bij voorbaat: alleen kwade trouw kan hieruit lezen dat wij tegen redelijke hulp aan uitgeweken Hongaren zijn.’
Ik wijs even op dat ‘tegenwoordig’: het suggereert dat het er in Nederland op dit ogenblik slechter voor het nonconformisme uitziet dan vroeger het geval was; ik zal op die suggestie straks nog ingaan, en ook op de volstrekt misplaatste vanzelfsprekendheid waarmee de redactie van De Nieuwe Stem zich een nonconformisme aanmeet. Inmiddels is de redactie dus niet tegen redelijkehulp aan uitgeweken Hongaren. Valt het huis in Weesp nu onder de redelijke of onder de onredelijke hulp? Blijkbaar onder de laatste, want anders had het hele stukje ongeschreven kunnen blijven; de vermelde opmerkingen, voorzover ze op het ogenblik al ter zake doen (alleen 3 en 4), worden niet betoogd of uitgewerkt. De redactie wil dus eigenlijk zeggen: dat huis in Weesp had niet aan dat Hongaarse gezin gegeven moeten worden; in het voorbijgaan wordt gesuggereerd dat Joden, Spanjaarden en zelfs onze eigen Nederlanders werden en worden achtergesteld bij de Hongaren. De hooghartige zelfverkettering van de redactie dient om de suggestie het etiket ‘een onafhankelijke gedachte’ op te plakken, en tenslotte wordt er uit pure lafheid nog aan toegevoegd: wij zijn niet tegen redelijke hulp aan uitgeweken Hongaren. Wat is redelijke hulp? Alles wat tussen een kop soep en een huis ligt. Het tweede Kort Bestek-stukje gaat over de arrestatie van Maleter, een schurkenstreek van het zuiverste water. Men moet ver in de geschiedenis teruggaan om een dergelijk verraad te vinden, zei Drees. Daarmee is de redactie van De Nieuwe Stem het niet eens: verwezen wordt naar de arrestatie van de vijf Algerijnse rebellenleiders, die per vliegtuig op weg waren van Marokko naar Tunis. Hun vliegtuig werd boven de Middellandse Zee, voor de Algerijnse kust, door Franse straaljagers onderschept, en naar het vliegveld van Algiers gedirigeerd. De redactie van De Nieuwe Stem noemt dit een krijgslist; hoewel ik me niet geroepen voel om de Franse Algerije-politiek te verdedigen, wil ik er wel even op wijzen dat het geen krijgslist was maar een politietruc. Men moet onderscheid weten te maken, vooral wanneer men een Herculestaak op zich heeft genomen als het goedpraten of tot de kleinste proporties terugbrengen van het Russische verraad. De vijf Algerijnen werden gezocht door de Algerijnse autoriteiten, en voor hun arrestatie werd noch de souvereiniteit van Marokko noch die van Tunis geschonden. Ik zie alleen een analogie met het geval-Maleter, wanneer de redactie van De Nieuwe Stem bedoelt: op 3 november werd Maleter gezocht door de Hongaarse autoriteiten, en de souvereiniteit van Hongarije werd door zijn arrestatie niet geschonden, omdat de Russen die hem arresteerden door de wettige Hongaarse regering, waarvan hij overigens lid was, daartoe waren gemachtigd. Als deze beide veronderstellingen waar zouden zijn, en dat zijn ze in de verste verte niet, want pas na 4 november ging de regering-Kadar een schijn van recht ontlenen aan een schijn van macht, dan nog zou de verraderlijke methode die bij Maleters arrestatie werd gebruikt luguber afsteken tegen het Franse optreden, dat enkel op rekenwerk berustte, waarbij bovendien de rebellenleiders zelf, door de opzichtigheid van hun vertrek
uit Rabat, het belangrijkste gegeven verstrekten.
De vergelijking is dus geen vergelijking, er is een verschil zo groot als tussen Simenon en Kafka. Maar geen nood: de redacteuren van De Nieuwe Stem ‘kennen de mening van dr. Drees over deze krijgslist niet, maar wel die van de openbare mening in Azië. Daar geldt dat als het verraad, waarvoor men “ver in de geschiedenis terug moet gaan om iets dergelijks te vinden”.’ De redactie kent dus de mening van de openbare mening in Azië; zou hier nu van zelfoverschatting sprake zijn, of heeft de rcdactie werkelijk het Aziatisch Instituut voor onderzoek van de Publieke Opinie geraadpleegd? Al is het dan maar de mening van een mening, de redactie is er dan toch maar achter gekomen, en maakt er nu gebruik van om heel het drievoudige verschil tussen de arrestatie van Maleter en die van de Algerijnen met één klap neer te knuppelen.
Hiermee heeft de redactie van De Nieuwe Stem aangetoond dat er geen grond is voor de mening dat de Russen de grootste schurken zijn, een categorie schurken zonder weerga; louter uit perfectionisme voegt de redactie er nóg een verpletterend argument aan toe: ‘En is 28 maart 1830 ver terug? Toen liet onze generaal De Kock de Javaanse vorstenzoon Diponegoro, de leider van de Javaanse vrijheidsoorlog die sinds 1825 woedde, bij zich komen om te onderhandelen – liet hem gevangen nemen en verbannen.’
Dit is geen grap. Het staat in De Nieuwe Stem van januari 1957, in de redactionele rubriek Kort Bestek, op pagina 58, regel 6 tot en met 3 van onderen. Omdat het niet als grap is bedoeld, zal ik er serieus op ingaan: Ja, hoog- en zeergeleerde heren van De Nieuwe Stem, 28 maart 1830 is ver terug. De rechtsnormen zijn in de afgelopen 127 jaar gewijzigd, onder meer in twee opzichten die hier ter zake doen: 1. De normen van de mensenrechten liggen nu hoger, al trekken met name bepaalde Aziatische landen zich daar geen
steek van aan, en ook de normen van internationaal recht liggen nu hoger, al trekken met name de bewierookte heer Nehru en de regering van de Unie der Socialistische Sowjet-Republieken zich daar geen steek van aan; 2. Onze (dit ‘onze’ is ook weer een verraderlijk tendentieus woordje, hiermee wil de redactie ‘ons’, d.w.z. alle Nederlanders, de mede-verantwoordelijkheid opdringen voor iets dat in 1830 is gebeurd), ‘onze’ generaal De Kock liet Diponegoro gevangen nemen en verbannen, maar Serof, of een andere Rus, liet Maleter gevangen nemen en ter dood veroordelen.
Resteren de regels 2 en 1 van onderen: ‘Het Javaanse voorval is aan het Hongaarse identiek. Het verraad in de historie blijkt een verraderlijke historie.’ Nu is de aap dan definitief uit de mouw: het Verraad in Hongarije móét en zál worden verkleind, desnoods met behulp van 1. een drievoudige leugen; 2. een allerpotsierlijkste grootspraak; 3. een 127-jarige uit de sloot gehaalde koe; en 4. nog een slot-verdraaiïnkje (Diponegoro verbannen – Maleter ter dood veroordeeld: identiek). De schrijvers van dit infame stukje tonen, naast hun werkelijke bedoelingen, ook nog eens de oppervlakkigheid waarmee ze hun commentaren in elkaar draaien: de historici van het gezelschap hadden toch zonder moeite enkele meer steekhoudende en minder antieke verraadgeschiedenissen kunnen opzoeken. Zelfs het pseudo-briljante slotzinnetje ‘Het verraad in de historie blijkt een verraderlijke historie’ is volstrekt misplaatst: bij toepassing van de meest elementaire critiek blijkt uit het artikeltje alleen maar dat Drees groot gelijk had; al zie ik dan in zijn uitspraak meer een sympathieke uiting van verontwaardiging dan een onomstotelijke waarheid. Het lijkt mij tenminste wel waarschijnlijk, dat het verraad in de historie per saldo een verraderlijke historie zal blijken te zijn, maar uit de redactionele bewijsvoering volgt die conclusie niet. Dat kan de redactie echter ook helemaal niet schelen, die wil alleen maar suggereren: Laat niemand zich opwinden over het Russische verraad, want wij Nederlanders zijn per saldo even gemeen.
Die suggestie wil ik toch maar van de hand wijzen. De redacteuren mogen zich dan al bezoedeld achten door de streken van ‘onze’ generaal De Kock, ik voel mij er evenmin voor verantwoordelijk als bijvoorbeeld voor de kromschrijverij van De Nieuwe Stem. Ik geloof trouwens niet eens dat de redacteuren tot werkelijk doortrapte gemeenheden in staat zouden zijn, want daarvoor is een flinke dosis geestkracht nodig, en die bezitten ze niet. Praats genoeg zolang er niets aan de hand is, en iedereen ze maar laat leuteren, maar zodra er critiek loskomt, wanen ze zich bedreigd door opgehitste volksmassa’s, vertwijfeld roepen ze uit: wij zijn het slachtoffer van een ketterjacht, wij worden vervolgd om onze principes en om ons nonconformisme…
Waarop is al dat gejammer dan wel gebaseerd? Hierop: de letterkundigen uit de redactie ondervonden wat tegenwerking en critiek in de beschimmelde letterkundige koninkrijkjes die ze als hun privébezit beschouwden, en ook wel mochten beschouwen, omdat geen zinnig mens hun die Sancho Panzaeilanden zou betwisten. Na de storm in de glaasjes water blijkt er dan ook weinig veranderd te zijn. Uit de stukken van Donkersloot, in De Nieuwe Stem van december en januari, komt naar voren dat de man het heel moeilijk heeft gehad, wat hem vóór die tijd in zijn hele mooie carrière nog niet was overkomen. ‘Het is in Nederland niet gemakkelijk meer vandaag aan de dag om anders te denken dan de meerderheid’, zegt hij bitter; het is dan ook ‘menselijk zich kwaad te maken over een aantijging die het omgekeerde van ons maakt dan waar wij ons in dienst van hebben gesteld.’ Van woede kan hij al niet eens meer uit zijn woorden komen, maar het is wel duidelijk dat hij, althans in eigen ogen, een reus van lankmoedigheid en nonconformisme is. Dat hij in werkelijkheid enkel heeft geschermutseld met een stelletje litteraire piassen van ten hoogste zijn eigen kaliber, dat een MacCarthyaaise ketterjacht o.a. zou inhouden dat hij uit zijn ambt van hoogleraar zou worden ontzet (en ik heb niet vernomen dat een voorstel van die strekking bij de Amsterdamse gemeenteraad is ingediend), dat non-conformisme iets is waaraan noch Dalai-Lama Donkersloot noch Pantsjen-Lama Van Vriesland ooit heeft geróken, nu ja, dat alles is moeilijk te begrijpen voor een man die al denkt dat hij wordt gefusilleerd wanneer iemand een lange neus tegen hem trekt.
Ook weer uit gebrek aan geestkracht moest de redactie het allervuilste werk overlaten aan de bekende ‘sociaal-democraat’ Frits Kief. Alle leugens omtrent de gebeurtenissen in Hongarije en alle wensdromen van De Derde Weg hutselt deze doorelkaar tot een artikeltje dat dan ook waarachtig kans ziet te eindigen met de hoop uit te spreken ‘dat de rede en de nuchtere zakelijkheid het van de opgezwiepte emoties zullen winnen’. Ook het proza van dit stuk illusionismeis danig aangevreten door de troebele denktrant: ‘De onderhandelingen, die Janos Kadar met Imre Nagy voorstaat’; ‘Maar de solidariteit met het Hongaarse volk (…) eist dat dergelijke activiteiten worden opgespoord en, mochten ze evident blijken, er met alle kracht tegenin te gaan en een herhaling te voorkomen.’ De zinsconstructie wordt zonder meer in de steek gelaten zodra elders een nog vettere fraze lokt. Ik noem Kiefs artikel alleen omdat het zelfs in De Nieuwe Stem een dieptepunt is, maar om eventuele verdenkingen dat ik een lichtvaardig oordeel uitspreek te vermijden, citeer ik één fragmentje dat me wel representatief lijkt voor Kiefs inzichten: ‘Tenzij men er van uitgaat dat de Russische regering uit de hemel mag weten welke irrationele motieven handelt moet er immers een oorzaak geweest zijn voor haar dolle optreden. Deze oorzaak moet gezocht worden in het ogenschijnlijk plotseling irreëel worden van de in de besprekingen met president Tito aanvaarde conceptie. Wat anders kan dat zijn dan de agressie in Egypte?’ Bloempjes: 1. Er zijn mensen die er van uitgaan dat de Russische regering uit irrationele motieven handelt; dat zou, gezien Kroetsjefs rede op het 20ste partijcongres, helemaal niet zo’n absurd uitgangspunt zijn als Frits wil suggereren; 2. Maar Frits gaat er van uit dat de Russische regering niet
uit irrationele motieven handelt; een mooi voorbeeld van het door mij al vermelde mystieke inzicht in de beweegredenen van de communistische leiders; 3. Toch ging de Russische regering over tot een dol optreden op grond van een slechts ogenschijnlijk plotseling irrationeel geworden conceptie; nu weet Frits het zelfs al béter dan de communistische leiders; 4. Frits is er ook van op de hoogte wat die conceptie, aanvaard in besprekingen tussen Tito en de Russen, precies inhoudt; de man weet blijkbaar alles; 5. ‘Wat anders kan dat zijn’ moet gelezen worden als ‘Wat kan dan de oorzaak dáárvan anders zijn geweest’; Frits kan niet schrijven, hij heeft misschien niet eens gemerkt dat het om twee duidelijk te onderscheiden oorzaken van twee verschillende verschijnselen gaat, waarbij het ene verschijnsel, en wel het plotseling irreëel worden van de conceptie, tegelijkertijd gevolg is van het andere verschijnsel, de agressie in Egypte, en oorzaak van een derde verschijnsel, het dolle optreden. 6. De rhetorische vraag kan wel degelijk beantwoord worden, iets wat een knappere demagoog natuurlijk nooit overkomt; de redactionele halfzachtheid schijnt besmettelijk te zijn.
Wanneer dit stuk in druk verschijnt, is de titel misschien alweer onjuist; de knopentellerij ‘vòortzetten/niet voortzetten/voortzetten’ kan jaren duren. Misschien gaat het tijdschrift te zijner tijd wel De Derde Stem heten, of splitst zich een deel van de redactie af om De Piepstem op te richten. Er is in ieder geval een redelijke kans dat De Nieuwe Stem, onder welke naam ook, blijft bestaan; maar dan als mummie. Bij het herlezen van oude jaargangen valt vaak een hartige critiek, een scherpe discussie, een goedgeschreven uiteenzetting te genieten, maar langzamerhand, in de loop van jaren, is het vrije denken uit De Nieuwe Stem verdwenen; hoezeer de redactie zich in eigen hersenspinsels terugtrok, is duidelijk uitgedrukt in dit citaatje uit 1953: ‘Neen, alles welbeschouwd blijft het toch maar zo: de ene helft van de wereld kunnen wij niet pruimen en de andere helft niet slikken.’
Wie in mijn critiek op de laatste nummers vermaak, al was het maar leedvermaak, meent aan te treffen, vergist zich: een mengsel van spijt en woede zette mij aan het schrijven. Woede over ger de schandalige draaierijen van mensen die tot heel wat beters in staat zijn; met name voor de gedichten van Charles (= Nagel) en Pressers Napoleon heb ik veel waardering. Spijt, tenslotte, om de ondergang van een tijdschrift dat vroeger open stond voor intellectuele integriteit. In november 1956 is De Nieuwe Stem smadelijk ten onder gegaan; of het in materiële zin al dan niet blijft bestaan, maakt ten opzichte van de morele en intellectuele liquidatie niets meer uit.