Lucebert
Drie gedichten
Banlieue
het mist in de greppels
van koud stoom rottende heesters
en de maan staat stom en de hese honden huilen
de villa’s vol scheuren en vocht
als gezichten moe van ontbering
maar binnen staat het avondblad
recht en behoorlijk voor de aandacht
van plechtstatige heren – plichtmatig
knielend op zondag – die
wekelijks vele vele huizen melken
hier en daar onder de vliering
drinken dienstmeisjes opgewarmde thee
en slapen met den ontzaggelijken slang
en ik ben blij als het voorbij is
de wezenloze stroken land
de gecellige villa’s en de honderd kettinghonden
op de horizon kijk ik ademend diep
nog even om: de spekvette maan staat
in de melkwitte stad
als een klont in de pap
Bellevue
dorre schimmen door de gangen
cafeïne-vrij na tienen
schrijden naar steenkoude bedden
met het zacht geweld van het beproefd geduld
eerst nog het haar verzorgd en voeten en tanden
en brieven geschreven aan familieleden
en steeds ‘s avonds in de vijver
het slordige maangezicht en het slecht
passend pak van de romantische tourist
die opziet naar de rozenpmzoomde torenvensters met meestal praktische verlangens
‘morgen zet ik mijn thee zélf’
en ‘s ochtends door de bleke kamers
sluipt de hotelsloof gebogen
over een bhk puur stof