Jan Hanlo
Het gedroomde stukje
Ik heb eens gedroomd – zo’n droom die bijna niet van de werkelijkheid te onderscheiden is, ik bedoel dat men een hele tijd, jaren misschien, nauwelijks terugdenkt aan zo’n onmiddellijk reeds half vergeten droom, niet duidelijk beseffend dat die vage herinnering een droom was, niet iets werkelijks – nu, ik heb dan eens gedroomd – nu weet ik dan, zij het met tegenzin en nòg steeds met twijfel, dat het een droom was – dat ik eens in een jeugdtijdschrift, een jeugdblaadje, een stukje van mij las waarvan ik eigenlijk vergeten wat dat ik het geschreven had: de redactie van dat blaadje had mij om een bijdrage verzocht en ik had toen dat achteloze stukje afgestaan, een luchtige vlinderachtige notitie, die ik toen helemaal niet hoog aansloeg, iets dat voor dat primitief gedrukte blaadje, dat geen drukproef zou of kon sturen en dat het stukje wel met een onnoemelijk aantal zetfoutjes zou plaatsen, nou net nog wel geschikt was. Of misschien was het zo dat ze een conceptje van me hadden en dat ongevraagd ergens ingezet hadden.
Zoals gezegd, ik vergat het bestaan van dat stukje terstond na de inzending ervan – àls ik het had ingezonden – en ik kreeg blijkbaar nooit een prompt bewijsnummer. Ik kreeg het pas veel later eens onder ogen, het met aarzeling herkennend als door mij geschreven.
Het eigenaardige was dat dat stukje – had ik het nog? ik was het weer kwijt – het beste stukje was dat ik ooit geschreven had, een stukje dat mijn hart even op deed springen van een soort van vluchtige vreugde en trots, bij de zeldzame keren dat het in mijn gedachten kwam. Soms – een of twee maal – dook dat stukje weer eens op. Op dat moment schoot mijn onmiddellijke waardering telkens weer tekort in zoverre dat ik me het blaadje of de bladzijde waarop het vaag gestencild stond dan weer liet ontglippen: het stukje was goed als
een zonnestraaltje door de bomen, een fris briesje, een ademtocht of de frisse ademtocht van iemand anders, ik bedoel maar: iets waar men niet bij stil staat, maar waar men later wel aan terugdenkt en een stuk van zijn leven – met gemak een heel leven – naar terug kan verlangen. Dat stukje… waarover ging het?… Het ging over iemand over een gedicht misschien? Het is weer weg. Het is er niet. Dat nonchalante pastel-achtige stukje, als een dwarrelende vlinder. Het verdwijnt, verschroeit als het ware in het niets. Het was een gedroomd stukje.
april ’65.