[p. 31]
herinneringen uit wicklow hills
kleinste, met de nieuwe ‘waterlaarzen’ door alle plassen. zo diep dat hij toch nog water binnenkreeg. met zakdoek laarzen droogpoetsen alvorens naar moeder.
de middelste en de kleinste op de motor, de kleinste voorop, beiden oriolend met de mooiste stemmen van de wereld.
de kleinste hield zijn ingelijste tekening het beste op (net boven het gangetje tussen twee bedjes), maar we hebben (de vader en ik) het jammer genoeg meer naar zijn bedje gehangen. de kleinste, beneden: dit vind ik het mooiste schilderij dat we in huis hebben (zijn eigen ingelijste tekening). gelijk had ie.
de middelste had het steeds over verlanglijstje als hij lijstje bedoelde, we gooiden goed, met de doosjes waarin de spijkertjes zaten. we hebben veel bijgeleerd met naar elkaar gooien. hij wilde zijn schilderij in de huiskamer hebben. harry was er ook blij mee. hij was een kleine adonis in zijn korte broek (in februari).
mrs. hewitt vertelde dat de kleinste nog nooit een woord tegen haar gezegd had, ‘hij stond haar maar aan te kijken’. hoe ruim bevoorrecht voelde ik mij.
de middelste holde naar school. lange, al wat nozemachtige hapren! ik kreeg knipoog! het lukte al heel goed! hij wil alles kunnen (en zal dat ook). later bleek (thuis) dat hij met het andere oog (rechter) nog niet knippen kon. dat had hij nog niet geleerd zei hij. dat hij zo groot geworden was kwam door het slapen zei hij.
ik krijg knipogen van hem met die grote ogen als scheepjes, als donkere zwanen.
kleinste: ‘ik ga spelen naar een jongen’ (‘to a boy’ zei hij. grammaticaal fout, ook in het iers, heb ik mij laten informeren).
middelste: zeer lang linkeroog dicht: knipoog.
[p. 32]
kreeg heel mooi van kleinste – ‘da, mag je hebben’ – 1 takje forsitia en 2 ribes. echt mooi. hij verdween toen weer direct.
‘s middags kwam middelste van school, goede vrijdag, al om half drie. ‘we zijn vandaag vroeg, omdat jezus om drie uur dood gaat’.
de middelste, hoewel hangerig en dwingerig, heerlijk vriendschappelijk. kwam zeggen: ‘het is jammer, maar we moeten naar binnen omdat het zaterdag is en we gewassen worden’. hij is een wonder. hij laat mij mijn jeugd weer opnemen. zijn volharding is een wonder.
met mac naar wicklow. drukke rommelige feestdag. politiehond. hoe die hond aan mijn enkel snuffelde in het café en onmiddellijk zijn snuit terugtrok. kwispelstaartend, verheugd, vlug, alsof hij zeggen wilde ‘ha ja, die helemaal leuke vriend, die die helemaal buiten kritiek staat, die plezierige, die hónd, die diamanten’.
de kleinste liep zingend weg met de clownskraag en het petje die ik hem geknipt had van zijn gevonden karton. hij had gumminappen op pijlen. die nappen zette hij met spuug weer op de pijlschacht als ze eraf waren gegaan. ik zei hem dat niet te doen, niet die dingen in de mond te steken. hij stoorde zich daar niet aan. ‘daar zijn ze voor’ zei hij, ‘daar zijn ze voor: monden, daar zijn monden voor’. hoe de middelste zong terwijl ik hem het clownspetje en de clownskraag paste.
kleinste (nog ongeoefend, kunstje vertonend met ballenschieter, waar de middelste en harry ook mee bezig waren): ‘kijk sir, ik kan het zelfs. harry wuifde! hij wilde natuurlijk het groen-witte balletje houden (niet ruilen voor het geel-witte) het groen was van een heel zachte tint. (raapt ook vaak van die blauw-grijze kiezelsteentjes op; z’n moeder gooit ze weer weg.)
de kleinste, toen ik weg wilde gaan bij hun stoep: ‘mr. hanlo! kom!!!’ met een stampvoet en toornig gezicht. ik keerde ineens op mijn schreden terug.
[p. 33]
wel altijd (de middelste) met handbal etc. proberen eigen strafpunten niet te erkennen. hij sprong naar me op ‘met een bots in mijn armen’.
het gezichtje van de middelste enige dagen voor zijn eerste communie. de ogen zó groot en zó rond, zelfs het mondje o-vormig.
harry, naar school ‘s middags, een snel verhaal over sommen die hij tussen de middag nog gemaakt had…
harry’s zelfgemonteerde vliegtuigje (van een shilling) had zo’n ‘stijl’. het was alsof het er anders uitzag dan de andere, het vloog zo uitgebalanceerd, zo rustig zo volmaakt of althans zo voor-treffelijk, het had iets van harry zelf.
harry huppelde voor de grap in z’n piama toen hij naar bed ging met ‘chinese’ trippelpasjes en een guitig gezicht, een buiginkje makend al trippelend. hij wil graag grapjes maken, geloof ik, lichte, wat preutse maar vrolijke grapjes.
(middelste) rende naar mij toe (waagde het maar weer eens). een paar heerlijke kussen van hem gehad zoals hij ze alleen geeft.
hun profielen. de geur van hun haren. zeiden me geen van drieën goedenacht toen ik bij hun was. nou ja. ze waren toch vriendelijk geweest.
houden zich alle drie volkomen verwijderd. bezig met andere kinderen. de middelste kijkt tenminste een heel enkele maal eens uit de verte naar me. harry verkiest het absolute trouweloze. de kleinste dito.
harry kwam een paar keer voorbij. keek toch wel ‘door’ alsof hij zeggen wilde: ben je alles vergeten nu wij niet meer gekomen zijn? ik keek alsof ik zeggen wilde: nee, ik ben niet alles vergeten.
de kleinste was het wonder. hij juichte mij toe, ook al was ik aan de verliezende hand. ik zei hem dat ik het hem betaald zou zetten dat hij de hele week niet naar me gekeken had, dat ik hem dat helemaal betaald zou zetten, dat ik dat al gedaan had (want ik had hem terdege onder de neus gewreven dat hij vals had ge-
[p. 34]
daan met eierenlopen, – niet opnieuw was begonnen toen het ei viel). hij had een excuus ik weet niet meer wat, dat goed klonk. ik trok mijn beschuldiging in. toch heeft hij die ‘beschuldiging’ eerder gewaardeerd dan afgekeurd. hij was geweldig op me. ik moest hem wel tienmaal opvangen als hij omhoog sprong, en hem dan omhoog heffen, helemaal uit de ‘school’ van zijn broer de middelste. constant onder de wedstrijd in het eierenlopen zijn dingetje vasthoudend ook al gebaarde men hem dat hij dat laten moest: ‘nee, ik ga niet plassen, dat gaat vanzelf over. later stond hij toch achter een bosje, maar kwam onmiddellijk daarna bij me terug. ik zei dat alles weer goed was tussen ons, als ‘t bij hem ook weer goed was. hij was enorm. dat optillen. het was een uitbarsting van lang verdrongen verlangen om met mij te spelen. steeds weer rende hij op mij toe en moest ik hem optillen, in het openbaar.
als je harry uit bewondering loslaat (bv. de spitse topjes van zijn tere vingers) dan wendt hij zich tot je (het spitse topje van zijn vinger kwam naar me toe). hem gezegd: als ik wegga kom jij, als ik mij terugtrek kom jij. kijk maar, daar kom je met je kopje (ik trok mijn hand van zijn hand terug en stond op) (we zaten op een platte steen) en toen kwam eventjes zijn kopje geneigd. hij lachte om die opmerking; even later nog eens.
harry was aardig. maar of hij ooit mijn partij zal kiezen betwijfel ik. de middelste was zeer klassiek-knap.
harry: icarus, toen hij na mijn voorlezen uit daffy duck, met piamajasje en blote knieën, met hoofd voorover naar beneden en een been iets in de lucht op de sofa zich die houding gaf. de middelste had ook zo’n soort houding met hoofd laag.
hun speelmakker mike, na hem gevangen te hebben – allebei op de grond gevallen – zovanzelf in mijn armen liggend, gaf mij een kus op mijn hand. ik legde mijn linkerhand op zijn rechter en hield hem zo even, licht vast. hij viel, door vermoeidheid? nee, door liefde, ‘in zwijm’. toen ik me na korte tijd – te kort – losmaakte en wegging (de anderen zaten er omheen maar stoorden niet) lag hij nog met gesloten ogen op zijn rug. ik ging terug om hem even aan zijn hoofd te komen om te tonen dat ik dat zag.
mark (9): ‘ze zeggen wel eens van me: ik begrijp nog te veel’.
[p. 35]
dito: ‘o, ik heb al 24 vriendinnetjes gehad’.
zelfde, toen ik hem iets voorlas dat ik geschreven had, (nadat ik zei: zal ik ophouden?): ‘ik word wel een beetje zeeziek, je leest zo vlug’. toen ik een stukje verder gelezen had, hij: ‘ik weet het al, ik weet het al, ik weet alles al’. ik moest wel lachen. ‘t was waarschijnlijk ook nog waar ook.
kleinste: ‘harry is babyachtig’. ik: ‘jíj bent babyachtig’. kleinste: ‘ik niet’. (die intonatie, die zekerheid waarmee de beide constateringen van de kleinste (6 of 7 j.) gegeven werden.) wat later: ‘daar gaat ie weer naar mamma, harry is verliefd op mamma’.
terwijl ik met een bejaard echtpaar whisky en suikervrije versnaperingen nuttigde, rende er voortdurend een sliert jongetjes uit twee families de voordeur binnen en door het tegenoverlig, gende raam naar buiten. ze renden tussen ons door terwijl wij oudjes praatten. het was erg zomers. de jongens zijn er later door hun ouders om gestraft. de mevrouw lijkt heel veel op de steeds verblijd waarnemende dame in hulot’s ‘vacances’.
de kleinste (trooster): ‘de anderen vergeten altijd alles, maar ik weet alles nog’.
harry heeft wel die ogen (oogleden) zoals luca della robbia ze gebeeldhouwd heeft, maar luca della robbia heeft ze niet zó realistisch, niet zó precies weergegeven. maar het is het type wel echt (vooral de grote met de tamboerijn, maar luca d.r. ziet ongeveer al zijn jongens zo).
ik gaf mike flikken. ‘ze zijn wel een beetje zacht (het was warm mooi weer), jij ook’, zei ik.
met de kleinste gespeeld, hij was kikvors (kwaak kwaak kwaak) met grote groene zwemvoeten aan. ik moest hem steeds vangen. heel simpel spelletje maar hij genoot. later, vooroverlopend, hem op mijn rug gedragen, hij liggend op z’n rug, later zittend (hij) met gezicht achter, en maar lachen (ha ha ha ha, ha ha ha ha). daarvóór met harry nog ‘tegenkomertje’ gedaan op de randen van de oude broeibak.
[p. 36]
kleinste (tien minuten mee spittend): ‘ja, ‘t gaat al goed, maar ik word toch geen tuinman, ik word meester in de school’.
alle drie zeer goede rapporten, gelukkig. harry’s: stijf van de negens en achten, net als het vorige. dat van de middelste: vijf of zes punten vooruitgegaan, erg goed rapport. de kleinste: 6½ voor gedrag, maar 8 voor vlijt (praat te graag en zondigt ook door ‘erop slaan’, moest bijna elke dag schoolblijven, zegt dan altijd ‘werk afmaken’ volgens middelste), hij zat met een zoet beduusd gezicht te kijken vanwege die ½,… daar in de keuken in wicklow hills.
jan hanlo