De geheimzinnige Ho
S. Tas
Ho Tsji Minh is tot op de laatste dag een raadsel gebleven. De omstandigheden waaronder hij stierf, zijn even onzeker als die van zijn geboorte; tot in zijn verscheiden is de man zijn personage trouw gebleven.
De leiders der Noordvietnamese republiek hebben ongetwijfeld in de geest van Ho gehandeld, toen ze zijn overlijden verborgen hielden tot op een ogenblik dat het beter uitkwam. Men kan die geheimzinnigdoenerij van de kant van Ho Tsji Minh een symptoom van bescheidenheid noemen; een zeker bewijsstuk, dat alle zelfverheerlijking, die een Stalin, een Mao, of – nog veel meer in het belachelijke – een Soekarno kenmerkte – hem vreemd was. Maar een dergelijk exces aan bescheidenheid wijst nog op iets anders: het verlangen – en de wil – zich te verbergen, te vermommen, schuil te gaan in de beschermende laag der onbekendheid of tenminste onzekerheid.
Over zijn geboortedatum – 1890 of 1892 – wordt nog getwist, maar we zijn zeker van zijn geboortestreek, één der armste en dichtstbevolkte van Indochina, een streek, waar wrok en protest tegen de levensomstandigheden sinds generaties een felle spanning onderhielden, die zich eerst richtte tegen de vervallen oosterse mandarijnenheerschappij, en later, als een natuurlijke voortzetting, tegen de Franse overheersing. Zijn vader was een lettré, een Indochinees intellectueel, maar één die weigerde in de mandarijnen-establishment op te gaan; een ouderlijk milieu, dat herinnert aan de kleinadellijke afkomst van Lenin. Van zijn vader erfde hij het nationalisme, maar Ho Tsji Minh (die toen nog Nguyen Tet Tanh heette) onderscheidde zich direct al van zijn vader doordat zijn eigen nationalisme feller was. Deze zoon van een lettré maakte zijn middelbare studie niet af, maar begon de zwerftocht door de wereld en het leven als bediende op een
passagiersschip, als koksmaat, als banketbakkersknecht, als retoucheur later en in nog vele andere functies, telkens weer onder andere naam, steeds weer het verleden wegvagend om onbekend en onbezwaard opnieuw te kunnen beginnen. Nog voor de politiek hem daartoe dwong, toonde hij een sterke neiging tot het klandestiene. Het is geen wonder dat deze jonge man in 1918 in Frankrijk aangeland, socialist werd en nog minder dat hij in 1920 op het congres van Tours, toen de socialistische partij in tweeën brak, de zijde koos van de communisten. Wat een man als Léon Blum afstootte: de ondemokratische en door geheimhouding oncontroleerbaar gemaakte discipline der communisten, was voor Ho Tsji Minh een ideaal en, wat zijn privéleven betreft, al een levenshouding geworden.
Het ideaalbeeld van de beroepsrevolutionair, dat Lenin voor ogen zweefde, scheen in Ho Tsji Minh verwerkelijkt. Zijn privéleven was tot het uiterste vereenvoudigd. Hij had met zijn familie gebroken, nadat zijn vader, die het reformistisch nationalisme trouw was gebleven, hem met een stok de deur uit had gejaagd.
Hij bezat een fanatieke toewijding tot het doel: de communistische staat; tegelijkertijd was hij zo beginselloos in de keus van zijn middelen, dat zijn tactiek niet sectarisch werd. Er is een geweldig onderscheid tussen de persoonlijkheid die Ho Tsji Minh de mensen toonde en de politiek die hij voerde en die hij, zolang als dat kon, achter die vriendelijke persoonlijkheid-en-scène verborg.
Ook in deze vermomming was hij een meester. Het is daarom een raadsel hoe schrijvers, die met bewondering wijzen op Ho Tsji Minh’s vermogen tot verheimelijken en vermommen, in diezelfde adem ons verzekeren, dat Ho Tsji Minh niet in de eerste plaats een communist was, maar een nationalist. Waar halen ze die zekerheid vandaan? We hebben destijds een soortgelijke verzekering van dezelfde commentatoren gekregen over Mao Tse-toeng. Die was evenmin communist, maar een ‘agrarische hervormer’. Nu, een agrarische hervormer was Mao zeker ook; maar die hervorming heeft een karakter aangenomen, waarin alles voorkomt, dat een normaal mens bang maakt voor het communisme.
Ho Tsji Minh heeft zelf aan die stelling, dat hij nationalist is, zoveel mogelijk voedsel gegeven; hij heeft zelfs bij voorkeur zichzelf als een nationalist en zijn beweging als een nationalistische gepresenteerd, –
om tactische redenen die voor de hand liggen. Een nadere beschouwing van zijn carrière – waarbij niet zijn verklaringen in aanmerking worden genomen, maar de feiten – leidt tot de conclusie dat de loopbaan van Ho Tsji Minh zich in niets onderscheidt van elke andere trouwe communistische partijgenoot.
Hij is, na lid te zijn geworden van de Franse CP naar Moskou gegaan, waar hij de opleiding kreeg, die iedere Aziatische partijgenoot deelachtig werd. Hij heeft altijd elke opdracht die Moskou hem in het kader van de Comintern gaf, trouw uitgevoerd. Hij heeft de mantelorganisaties ‘voor de strijd tegen het imperialisme’ bezocht en er zijn aandeel in geleverd; hij is in opdracht van de Comintern naar China gegaan om onder de hoede van Borodin te werken aan de communistische revolutie daar. Hij heeft, alweer in opdracht, later de Indochinese communistische partij, die in drie stukken lag, geconsolideerd.
Hij is tussen die bedrijven door telkens weer naar Moskou teruggekeerd. Noch het bankroet van Borodins politiek (die in grote mate het werk was van de in Aziatische zaken onwetende Stalin), noch later het pact Molotow-Ribbentrop hebben hem van Moskou vervreemd. En zelfs toen Stalin, in het zog van het Molotow-Ribbentrop pact, toenadering zocht tot Japan, dat zijn veroveringsoorlog in China begonnen was en dus de doodsvijand geworden was van alle nationalisten in Azië – onthield Ho Tsji Minh zich van oppositie. Hij kon natuurlijk niet ontsnappen aan de wrekende hand van de monomaan Stalin, die nu eenmaal alles en iedereen wantrouwde.
Ho Tsji Minh verloor zijn plaats in het bestuur van de Comintern en tussen 1931 en 1941 verdween hij zelfs totaal uit het gezicht, wat in het stalinistische Rusland van alles (en vooral weinig goeds) betekenen kon. Maar nergens blijkt dat dit een gevolg was van een protest zijnerzijds tegen Stalins politiek. Het is waarschijnlijker, dat zijn positie in Moskou verzwakt was door de vreemde wijze, waarop hij zich uit de gevangenis van Hongkong had weten te praten, waarin de Britten hem hadden geworpen; voorval, dat zelfs zijn naaste medewerkers onrustig maakte.
Tevoren had hij, op goed stalinistische wijze een putsch geleid in zijn geboorteprovincie, die tot de vernietiging van de lokale partij leidde. Het was de soort politiek, die een Tan Malakka – waarmee Ho Tsji Minh overigens overeenstemming vertoonde – voor Indone-
sië geweigerd had. Tan Malakka had dan ook met Moskou gebroken. Is Ho Tsji Minh in Hongkong een dubbelagent geworden? De vraag heeft een academische kant.
Want Ho Tsji Minh is zijn hele leven een ‘double crosser’ geweest en dus in zekere mate een dubbelagent, maar één die geen ogenblik zijn politiek einddoel uit het oog verloor. Het heeft dus niets verwonderlijks, dat hij de Engelsen een dienst bewezen heeft in ruil voor een vrijheid, die hem in staat stelde op latere termijn het Engelse imperialisme te schaden. Het gevaar, dat door een dergelijke dubbelzinnigheid de grens van het geoorloofde verloren gaat, bestaat niet in de ogen van zulke activisten, want het doel heiligt de middelen, álle middelen. Zelfs schrijvers, die hem sympathiek gezind zijn, en hem bewonderen, nemen aan dat hij in de aanvang van zijn politieke carrière zijn mede- (maar ook tegen-) stander Pham, die burgerlijk nationalist was, de Fransen in handen gespeeld heeft; eensdeels om een tegenstander in de nationale beweging kwijt te raken, andersdeels om de nationale beweging aan een object voor anti-Franse agitatie te helpen. En toen de veroordeling van Pham inderdaad tot een massa-protestactie leidde, achtte Ho zijn daad moreel volkomen gedekt.
Zijn hele carrière wordt gekenmerkt door zulke troebele incidenten, ‘die nooit helemaal opgehelderd zijn’, zoals men dat uitdrukt. Hij heeft, na de nederlaag van Borodin, de Kwo Min Tang om de tuin geleid, zodat hij zelfs subsidies kreeg om het communisme te bestrijden.
Hij heeft ingestemd met het offensief der republikeinen tegen de Fransen in 1946, waarbij niemand gespaard werd, ook niet de Franse onderhandelaar Sainteny, die zich als zijn vriend beschouwde. Hij heeft van de Engelsen steun aanvaard tegen de Japanners en van de Japanners steun tegen de Fransen en tenslotte het leeuwendeel der wapens, die hij van Japan ontving, achtergehouden en bewaard voor de strijd tegen zijn landgenoten; een strijd, die hij voorzag, wilde de communistische partij de macht veroveren. Hij is in het verzet niet een dubbele, maar een vierdubbele agent geweest, zonder ooit in de war te raken, aangezien hij niet gevoelig was voor de morele complicaties ervan.
Zoiets verraadt ook een formidabel gevoel voor realiteit en in dat opzicht deed Ho Tsji Minh inderdaad voor geen staatsman onder. Hij
was ongetwijfeld een buitengewone persoonlijkheid. De kracht van zijn karakter, de toewijding aan de zaak die hij aanhing, zijn wilskracht, zijn uithoudingsvermogen, zijn geestelijke veerkracht imponeren. Zijn bekwaamheid als organisator, als animator van een politiek lichaam, zijn intelligentie worden erkend, zelfs door zijn tegenstanders. Volgens één der ministers die met hem braken, sprak hij twaalf talen. Hij heeft zijn bekwaamheid als leider herhaaldelijk bewezen door onvermijdelijke kliekruzies bij te leggen.
Zijn autoriteit is in zijn eigen partij nooit aangevochten. Hoewel hij tegen geen enkel middel opzag om zijn doel te bereiken, bleef hij zelf volkomen onaangetast door corruptie. De spartaanse soberheid van zijn levenswijze was een voorbeeld voor zijn omgeving en heeft in zekere mate de gehele beweging doordrenkt. Met de ijzeren discipline die hij afdwong in de partij en die hij later het land oplegde, hield hij ook het volksleger in zijn greep. Dat heeft in niet geringe mate bijgedragen tot het succes van dat leger in de eerste fase van de strijd tegen het zuiden van Vietnam. Ho heeft laten zien, dat men ook in Azië zich niet in praal hoeft te steken om tot de verbeelding van het volk te spreken.
Het is ook een onheilspellende persoonlijkheid. Want achter de grijsaard, die glimlachend zijn bezoekers tegemoet trad, en kindertjes ophief om hun wangetjes te kussen, ging een politicus schuil, die hele groepen kon uitroeien zonder een traan te laten. Als zijn grootste fout wordt hem door de sympathisanten aangerekend, dat hij de intellectuelen van zich afstootte en de landbouwhervorming doordreef; twee acties, die in een échec eindigden. Wat de intellectuelen betreft, zij waren in het nationale front gestapt, dat zich als een nationalistisch instrument aandiende, maar dat weldra een instrument werd met behulp waarvan de communistische partij zich in de macht nestelde. Want dit is het curieuze: zoals Ho Tsji Minh in de loop van zijn leven onder een dozijn namen optrad, maar nooit onder zijn eigen naam, zo trad de communistische partij (met een enkele uitzondering – na 1931 – maar dat waren ook de magere jaren) nooit onder haar eigen naam op, maar als volkspartij, arbeiderspartij, volksfront, nationaal front. Het was de double crossing, getransponeerd op collectieve schaal.
Lang kon dat bedrog niet duren. De intellectuelen, die zich niet in de
communistische uniform wilden steken, werden geleidelijk weggewerkt. Zij werden omgeven door wantrouwen; hun positie werd ondermijnd; ze werden geisoleerd en tenslotte geliquideerd. Ze werden vervangen door meelopers, of figuren wier ruggegraat gebroken was. De rest vluchtte, wat het intellectuele potentieel van het land aanmerkelijk verarmde.
Een veel grotere tragedie speelde zich af op het platteland. Nadat eenmaal de communistische partij de overhand had in de regering van de republiek Noord-Vietnam (de Democratische Republiek Vietnam, om volledig te zijn) werd een landhervorming ingevoerd in twee fasen: eerst werd het land verdeeld onder de arme boeren; daarna werd dit land gecollectiviseerd. Geen van beide lukte tenslotte.
Aangezien de overgrote meerderheid van het land in handen was van kleine boeren, kwam de landverdeling daarop neer, dat het menselijke afval dat elk dorp telt, werd opgehitst tegen de kleine boeren. Dat was de klasse, die vernietigd moest worden. Men schat dat alleen die actie aan 100.000 mensen het leven heeft gekost. Toen het platteland daartegen in opstand kwam, maakte Ho Tsji Minh er een einde aan. Het verhaal gaat, dat hij voor de radio in tranen uitbarstte, toen hij zijn luisteraars verzekerde dat hij van het drama niet op de hoogte was geweest. Wat hem niet verhinderde een maand later eenzelfde team met eenzelfde opdracht naar een andere hoek van het land te sturen. Deze twee acties waren niet zo maar vergissingen, die Ho Tsji Minh’s politiek ontsierden. Zij waren logische gevolgen van zijn politiek. Nadat de nationalisten gezamenlijk de macht hadden genomen in het noorden, moest de communistische partij de macht over dit nationale front veroveren. En dit kon, volgens Ho’s inzicht, alleen door het communisme in te voeren. Een dergelijke politiek zal alle tegenstanders van het communisme dwingen als zodanig zich te ontmaskeren, waarna ze gebroken konden worden. Het is een ijzeren logica, maar het is de logica van de man, die – niet in zijn middelen -, maar in zijn doelstelling dogmatisch is gebleven.
Ho Tsji Minh heeft nooit met minder genoegen willen nemen dan met de volledige overwinning. Hij heeft zich niet neergelegd bij de overeenkomst, die uit de conferentie van Genève voortvloeide. Geen ogenblik heeft hij de gedachte losgelaten, dat heel Indochina, ook het zuiden, aan de macht van de communistische partij moest worden onder-
worpen. Toen de Amerikanen met hun verschrikkelijke wapens de plaats van de Franse legers innamen, heeft hij evenmin zijn doel losgelaten; hij heeft geen ogenblik aan een compromis gedacht. Op het moment dat de Amerikanen de eerste tekenen toonden overleg te willen, publiceerde Ho Tsji Minh een artikel, waarin de volledige overwinning van de communisten werd geëist.
In het licht van zijn latere loopbaan wordt duidelijk, dat niet alleen zekere Franse politici, toen ze onderhandelden met de Vietminh in 1945 en 1946, een dubbelzinnige houding hebben aangenomen; ook toen was Ho Tsji Minh double crossing, om tijd te winnen en kracht te verzamelen voor wat hij als de noodzakelijke en onvermijdelijke definitieve afrekening zag. Wat voor regeling men in Fontainebleau ook getroffen had, uiteindelijk zou Ho Tsji Minh niet met minder genoegen genomen hebben dan met de totale communisering van geheel Vietnam.
Het heeft geen zin zich af te vragen, of een dergelijk man meer nationalist was dan communist, of omgekeerd.
Het nationalisme, dat zich in vele onderontwikkelde landen bezig is te vormen, verzwakt niet het communisme, het versterkt de grove, roofdierachtige tendenzen in het communisme, het vormt er een geheel mee. Het sluit het communistische internationalisme niet uit. Want alle roofdieren vinden elkaar in het front tegen de ontwikkelde landen, wier welvaart hun hebzucht gaande maakt. In het conflict tussen Rusland en China is Ho Tsji Minh Moskou trouw gebleven; maar het probleem werd natuurlijk voor de Noord Vietnamezen vereenvoudigd doordat na de dood van Stalin de hegemonie van de Russische partij in de Comintern verzwakte. Van de twee communistische reuzen is China bovendien het meest gevaarlijk, want het ligt er dicht bij. De geschiedenis van Indochina, heeft een historicus gezegd, is een wonder; een wonder omdat dit kleine land duizenden jaren lang de dreiging van het enorme China heeft weerstaan. Het is niet zeker, dat in een verre of minder verre toekomst, dat wonder zich zal herhalen. In elk geval, indien Indochina als zelfstandig land behouden blijft, zal het dat niet danken aan de leer, het wezen, het bestaan van het communisme.
In afwachting van verdere ontwikkelingen zit de communistische republiek van Noord Indochina ingeklemd tussen het Rode China en
het anti-communistische Zuiden, zonder dat het in staat is het bloedige avontuur te beëindigen, waarin het zich na 1959 gestort heeft.
Ho Tjsi Minh laat een erfenis achter vol sombere vragen. Dat heeft aan zijn populariteit in de wereld der linksen geen afbreuk gedaan. Zeker, hij heeft nooit de populariteit bezeten van een Che Guevara, maar dat was ook niet mogelijk. Bij Ho Tsji Minh vergeleken was Che Guevara een idealistische dilettant, wiens wapenfeiten een deerlijke mislukking werden. Maar dat trekt aan, want in de wereld der politieke Hippies maakt alleen het holle gebaar indruk. De nuchtere, uitsluitend op het praktische resultaat gerichte gedragslijn van een Ho Tsji Minh trekt minder aan. Maar Ho Tsji Minh kan zijn resultaten tonen. Hij verdient een plaats in het panthéon van hen, die met overgave en overtuiging hun best doen onze vrijheid te vernietigen.