[p. 526]
Cees Sanders
In de luwte van eros
voor Marie Josée
Voorbije gaan
Van zinnelijkheid aangeschoten
zijn wij in de luwte van eros
van ver verleden
van dichtbije herinnering.
Haar trein spoorde in het nachtland
naar het zuiden, in haar couchette
wisselde haar slaap met het voorbije gaan
zij ademde om zijn voortdurend schokken
herhaalde zij zijn gestreel om plezier
– voor zeer zwarte tunnels schreeuwde haar trein
als wilde hij voor haar iedere angst verliezen –
steeds weer liet zij zich heimelijk raken
in zijn ijzeren kooi glanzend van de reis
naar de ochtend waarop het station
haar naam herhaaldelijk riep als was zij
zich deze nacht voor altijd kwijtgeraakt.
[p. 527]
Licht
Van voorbije regen is de huid
van het warme gras aan het schitteren
roerloos in verzonken genot
ligt zij hier.
In haar stilte beroerde zij het komen
van genot dat haar zocht en bewoog
in haar ogen kwam het licht van ver
glanzend als haar huid
wat mij aanmoedigde
mij van aarzelen te ontdoen
want zij lichtte zo op dat tranen
om schoonheid van mij stroomden
naar mijn ziel die in haar was en
als een grote vogel streek zij neer.
In het gebladerte staat de zon en
maakt haar vleugels weer krachtig.
[p. 528]
Late dauw
Late dauw is om de bomen
de struiken en in het gras
ze kleden zich ermee dan weer
naakt als zij hier slaapt.
Mij bezweerde zij geen woord te zeggen
want zij wenste taal:
haar mond omsloot mij
mijn spraak was als de dood
haar roze gulzigheid te verlammen
en opeens schoot een schicht in mij
en praatte zij in talen nooit gehoord
verwonderd was ik om zoveel woorden
waarop ik haar kleedde
in het kostuum van mijn dauw.
De maan schildert haar rijk
in haar wake rust zij.
[p. 529]
Zeenaakt
De maan houdt haar kleuren
achter wolken van het zuiden
waarmee herinnering komt van de zee
warm en zout als zij in haar huis is.
Een ingetogen zee maakte haar nat
met de maan, aldus zwom zij
aan de zee slagen latend
dan bekeek zij zich weer in maan
en zee die haar opnieuw glazuurden
zo behoorde zij in die nacht niet mij
maar toen ik als de dag opkwam
was zij voor mij als verleden en
bespatte haar met het rozende zeewit.
In de kamers van haar huis is de zon
aan het klimmen waarvan zij wakker wordt.
[p. 530]
Zoete zuren
Op het terras vergroeid met het gras
eten wij croissants met boter
door speeksel aangeraakt
smelten onze woorden.
Mijn slaap was er niet, ik hield me stil
omdat ik haar geluiden hoorde zeggen
als een zee somtijds maakt:
een stroom in zichzelf gekeerd,
en het huis dat eerst zwaar geurde
van loomheid werd al maar lichter
van de zoete zuren van haar lichaam
dat ik naderde maar haar slapen
wilde ik toch niet met mijn onrust
zomaar breken in de luwte van eros.
Het gras waait steeds weer open
schenkt zij me zoete wijn van de dag.