Kroniek
Politiek en ‘medische ethiek’
I. van der Sluis & F.D. Gunning, De medische vredeswetenschap. Methoden, mentaliteit en praktijk. Amsterdam (Editions Saint Jacques), 1984. 57 p., f13.25. isbn 90.70187.04.3.
Hoe komt het dat zo verrassend veel mensen weinig tot niets van politiek begrijpen? Ik doel met die vraag op de tallozen die in hun privé-bestaan wel degelijk een scherp besef hebben van machtsverhoudingen, die bijvoorbeeld heel goed weten hoe te voorkomen dat ze iemand anders dupe worden, en die ook haarfijn achter versluierende woorden de verhulde bedoeling kunnen aanvoelen. Hoe komt het dan dat, zodra het gaat om machtsverhoudingen op boven-individueel, nationaal of internationaal niveau, zovelen elk besef ervan verliezen, en gaan redeneren op een manier waarvan de absurditeit hun onmiddellijk zou opvallen als het om hun eigen privé-zaken ging? Zowel in het dagelijks leven als in de ‘grote politiek’ kunnen eenzijdige concessies een functie hebben, maar als drie of vier keer in een conflict met bijvoorbeeld een collega je tegemoetkomendheid niet een betere sfeer heeft bewerkstelligd maar alleen tot het stellen van verdergaande eisen heeft geleid, dan komt er toch een eind aan je geduld? Waarom dan gaan mensen wie bij wijze van spreken op 20 november iets dergelijks is overkomen, dan toch de 21e de straat op om te demonstreren voor precies dàt soort gedrag van Nederland in het Westelijk bondgenootschap jegens de Sowjet-Unie, dat ze privé als volstrekt onpraktisch van de hand zouden wijzen?
Niet zelden zijn het de op het thuisfront meest rücksichtslosen, die in
politieke kwesties het luidst voor systematische verzwakking van de eigen positie opkomen – maar nooit rechtstreeks; het loopt veeleer via een als bijzonder hoogstaand en ethisch voorgesteld soort redeneringen. Kenmerkend is dat, in de dagelijkse handelingen die hun pleidooien voor, bijvoorbeeld, eenzijdige ontwapening vergezellen, dan weer wel uiterst sluwe taktieken hun strategische onnozelheid begeleiden. Eén van de opvallendste is, dat het middel waarvoor in feite gepleit wordt – eenzijdige ontwapening – wordt verborgen achter een veel algemener doel: vrede. Dat heeft twee effecten: je kan hen die in werkelijkheid alleen het middel als ondeugdelijk verwerpen met een schijn van plausibiliteit verwijten dat ze zich tegen het doel verzetten, en dus oorlogshitsers zijn, en je doet tevens alsof het aangeprezen middel vanzelf tot het gestelde doel leidt. Maar les 1 uit het abc van de politiek bestaat nu juist uit het inzicht dat tussen doel en middel een kloof bestaat; dat middelen, hoe goed bedoeld ook, precies averechts kunnen uitwerken; dat met de verhevenheid van een doel nog niets is gezegd over hoe, en of het wel te bereiken valt. Hier ligt de kern van het debat over de zogeheten rakettenkwestie zoals die hier te lande is en wordt gevoerd. Voor de meeste tegenstanders (ik zonder serieus te nemen politieke denkers als Bart Tromp en Van Benthem van den Berg uitdrukkelijk uit, hoezeer ik ook over een kwestie als het al dan niet plaatsen met hun van mening verschil) is de combinatie van behoud van de vrede en verzet tegen de plaatsing van 48 kruisraketten in Nederland een vanzelfsprekendheid, een geloofsartikel dat geen nadere argumentatie behoeft. De voorstanders van plaatsing daarentegen menen dat die nodig is ter handhaving van een politiek/militair evenwicht dat de beste (zij het niet absolute) garantie voor vrede biedt: wij houden juist de tegenstanders van plaatsing voor degenen die – niet met opzet, wel naar onbedoeld effect, zeggen we er altijd duidelijk bij – een mogelijke oorlog dichterbij brengen (al schelden we ze deswege nog niet voor oorlogshitsers of ‘huurmoordenaars’1. en al streven we er met zelden gereciproceerde zorgvuldigheid naar, zelfs niet de suggestie daarvan te wekken).
De hierboven beschreven kern van het door één van beide partijen aldus zo listig ontweken dispuut maakt de essentie uit van de hier aan te kondigen brochure van de arts I. van der Sluis. Hij richt zich tegen de
tientallen pleidooien voor eenzijdige ontwapening die sedert 1980 door leden en aanhangers van de Nederlandse Vereniging voor Medische Polemologie (nvmp), met instemming van de redactie verschenen in Medisch Contact, het officiële blad van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst. Om te beginnen wijst Van der Sluis herhaaldelijk op het feit dat de internationale organisatie waarvan de nvmp de Nederlandse tak is, de International Physicians for the Prevention of Nuclear War, in feite functioneert als een (niet zeer bewust) verlengstuk van het Centraal Comité van de Communistische Partij van de Sowjet-Unie (hetgeen hij uitvoerig heeft aangetoond in zijn hieronder in noot 2 vermelde artikel). En verder handelt Van der Sluis’ brochure in hoofdzaak over drie kwesties. Ten eerste signaleert hij op welsprekende wijze de doel-middelen misvatting die aan die pleidooien van de nvmp-artsen ten grondslag ligt. Ten tweede behandelt hij de systematische manier waarop de redactie òf Van der Sluis en zijn collega Gunning verhinderde te reageren, òf, wanneer hun incidenteel en schoorvoetend een droit de réponse werd toegestaan, dit terstond weer effectief ontkrachtte. En ten derde documenteert hij uitputtend de Domme-Augustredeneringen waarmee de redactie van Medisch Contact haar uiterst eenzijdig beleid in brieven aan Van der Sluis en Gunning meende te kunnen rechtvaardigen.
Dat laatste ging al bijzonder komisch toe. Eerst verschijnt er een hele reeks stukken van vertegenwoordigers van wat zich met veel gewichtigheid ‘medische polemologie’ noemt, waarin wordt betoogd dat kernoorlogen heel erg zijn (‘de laatste epidemie’); dat medici daarom een speciale taak hebben ze te helpen voorkomen; en dat het middel daartoe is afschaffing van kernwapens, te beginnen bij ons. Van der Sluis toont in een reactie aan dat een dergelijk betoog, dat zichzelf als ‘medisch-ethisch’ presenteert, in feite een politieke keuze doet (bovendien op een buitengewoon gecompliceerd terrein waarop de medicus geen enkele speciale kennis of deskundigheid bezit), en dat daarom de hele kwestie in een medisch vakblad niet thuishoort. De redactie weigert vervolgens opname, omdat Van der Sluis in zijn stuk politieke overwegingen introduceert die in een medisch vakblad niet thuishoren. Als hij nu maar zich beperkte tot ‘medisch-ethische’ argumenten, ja dàn viel er over te praten. En
daarmee is de cirkel rond. De redactie van Medisch Contact hanteert een scheiding tussen ‘politiek’: dat wat je in de krant leest over Oost-West relaties, en ‘ethiek’: de fraaie doelstelling die, in het brein van deze volstrekte politieke ignoranten, onkritisch met het ondergeschoven middel wordt geïdentificeerd. En elke aantasting van dit mallotige onderscheid wordt dan weer wel ‘politiek’ genoemd!
Maar toch: zó stompzinnig zijn de redacteuren niet (ofschoon ongetwijfeld bekwame geneesheren), of ze voelen toch wel aan dat er in hun redenering iets niet helemaal kosjer is, en dus komt er bovenop nog een vlijtig gekonkel met toegestane omvangen van reacties, het uitstellen van geaccepteerde antwoorden, het zonder kennisgeving aan de inzender toevoegen van niet meer beantwoordbare onderschriften, enzovoorts enzoverder. Kortom, de hele trucendoos van een redactie die op een terrein waar ze zo goed als niets van afweet met de mode is gaan meehollen en nu niet goed meer weet hoe ze zich eruit moet draaien. Nogmaals: het is niet erg als een arts niets afweet van politieke samenhangen, het is althans niet erger dan wanneer een bakker of een Nobelprijswinnaar er niets van af weet. Erg wordt het pas, wanneer hij zijn uitstapjes op het politieke terrein ‘ethisch’ gaat noemen, of er in een niet-politiek vakblad aandacht voor vraagt, of aanvallen op zijn standpunten dan plotseling als wèl ‘politiek’ probeert weg te censureren zodat hij er inhoudelijk niet op in behoeft te gaan.
Van der Sluis’ techniek is die van het frapper toujours. Hij gaat, meen ik, in verlicht-Amsterdamse kring door voor een kwerulant en botte kankerpit. Ièts daarvan heeft hij ongetwijfeld: zonder die eigenschap houdt men een discussie met het soort mensen als waarmee hij in de slag is gegaan niet vol. Maar laat er geen misverstand over bestaan: ik bewonder zijn vermogen tot volhouden, temeer omdat hij, de hele pseudo-discussie door, redelijk blijft, koppig redelijk. Zeker, zijn polemische uitvallen zijn zelden fijnzinnig, maar ook hamerslagen kunnen raak zijn, en bovendien: een enkele keer blijkt hij ook met het floret overweg te kunnen, zoals in de verrukkelijke voetnoot 38 die ik in zijn geheel aanhaal:
Overigens, zo’n medisch vredescongres is een van de weinige gelegenheden waar medici nog op een ouderwets serviele pers kunnen
rekenen en waar ze in een mooie klassieke doktersrol kunnen optreden zonder dat ze op hun woorden hoeven te passen. Alles wat zo verschrikkelijk slecht is, de medische macht, de medische arrogantie, de elitaire dokter en de schandelijke ongelijkheid in de dokter-patiënt relatie is vergeven en vergeten. Geen enkele journalist komt ook maar op het idee erover te beginnen. Uitgangspunten worden niet ter discussie gesteld, kwalijke praktijken niet ontmaskerd. De persmensen slikken gretig wat dokter zegt. Het is een lafenis voor iedere medicus op zoek naar aanzien en populariteit. (p. 23).
Van der Sluis is een fenomeen aan het worden. Hij heeft een on-Hollands soort spotlust die mij toch niet altijd ligt (bijv. in zijn brochure De doctorandussenplaag (19825), die ik op de fraai gevonden titel en een enkele treffende passage na grotendeels voor mislukt houd), maar dat hij tegelijk over dingen waar hij veel van weet voortreffelijke betogen kan opzetten blijkt, naast de hier besproken brochure, ook uit zijn werkelijk indrukwekkende pamflet Het recht om grootmoeder te doden (19792). Hij mag dan eens, of zelfs herhaaldelijk, doorslaan, belangrijker is dat hij au fond een moedig man is, die niet zijn mond houdt als hij de waanzin aan de macht ziet komen, ook als hem dat de sympathie van het merendeel zijner collegae kosten moet. De medische vredeswetenschap verdient meer dan een schouderophalend tant de bruit, of welmenende vergelijkingen van kanonnen en muggen. Het is in zekere zin een dodelijk eentonig geschrift; maar tegelijk is het ook heel spannend. Het is een studie in politiek onverstand dat zichzelf ethisch opblaast, beschreven tot in het kleinste detail en voorzien van alle erbij behorende documentatie. ‘Medische vredesmandarijnen op zwavelzuur’ had het kunnen heten, en ik ben er trots op dat het eerste stuk terzake van Van der Sluis destijds, nadat het door de redactie van Medisch Contact was geweigerd, in Tirade is verschenen.2. Anders dan de zich op de ethische borst kloppende ‘medische polemologen’ is Van der Sluis niet alleen iemand die inderdaad het een en ander afweet van het terrein waarop de discussie zich afspeelt, maar ook, en vooral, is hij een werkelijke moralist, die een beroep doet op het geweten van hen die de gevaren van de eenzijdige-ontwapeningsmode inzien om dat inzicht niet voor zich te houden, al moge dat de haat oproepen van hen die over een
jaar of wat al niet meer zullen weten waar ze in het begin van de jaren tachtig achteraan hebben gelopen. Met alle toe te geven gebrek aan nuance, was dàt ook de voornaamste boodschap van zijn artikel in Hollands Maandblad 405/6 van augustus/september 1981, ‘Over de totalitaire pest’. Liever nuchter en verstandig alléén, dan dupe met velen: uit de spanning tussen die twee polen komt Van der Sluis’ eigenaardig soort spotlust voort. Wie vindt dat met eenzijdige ontwapening niet gespot mag worden, kan deze brochure beter ongelezen laten; wie op zoek is naar een originele, toegepast-psychologische studie van het politieke onverstand op een weinig voor de hand liggend deelgebied kan er een even treurigstemmend als vrolijk uur aan beleven.
H.F. Cohen