[p. 28]
Frans Deschoemaeker
Erf
Pokdalig erf. De pomp,
de dissel en de molm.
Om de vlier de muggentros,
van energie het nabeeld
in de roestende coulissen.
Oud is de zomer.
Het oog over het rietland
en het ongewisse, te traag
voor iets anders dan stof.
Rimpeling van water
in de donkere, mosgroene
vonten van de avond.
[p. 29]
Sculptuur
Soms doet een woord hard stof
opwaaien in het desolate bladwit,
zoals een vingernagel, schampend
op de einder van de huid, een schilferwolk.
Soms klapt de leegte dicht, en zuigt
vanop haar sokkel een najade
de museumzalen aan. Beluister
aan haar borst het kraken van parket
en dieper, van sleutelbeen tot bilnaad,
het atomair geroezemoes van quarks
en dito quanta. Wie de vinger legt op
haar granieten leest, bevlindert de ruimte.