Carl Friedman
Koorddanser
Emma schrok wakker van haar eigen stem. Uit haar keel kwamen onsamenhangende klanken, orakeltaal uit de afgrond van de slaap, die bij het ontwaken zijn betekenis verloor. Buiten knetterde vuurwerk. Hoe laat was het? Voorbij twaalven. Blijkbaar was ze het nieuwe jaar niet lezend maar slapend binnengegaan. Ze keek door het raam. Aan de overkant van de besneeuwde straat vielen omwonenden elkaar om de hals. Her en der werden pijlen ontstoken, die fluitend opstegen en fonteinen van licht spuwden. Uit sommige waaierden roodgloeiende deeltjes die als kikkervisjes door de nachtelijke hemel zwommen. Uit andere spoot een duizelingwekkende hoeveelheid verblindend witte vonken, alsof de kosmos met nieuwe sterren werd bevrucht. En ik dan? dacht Emma. Haar ogen knipperden tegen het licht, maar haar geest bleef dof. Pas toen er werd aangebeld, schoot ze helemaal wakker. Wie kon dat zijn? Er werd een tweede maal gebeld. En een derde. Ze opende het raam en boog zich over de vensterbank. Beneden, in de kruitdamp, stond de kolonel. Hij zwaaide met een fles wodka en riep iets.
‘Heb je koeien?’ verstond ze.
Ze gebaarde dat ze hem door het vuurwerk niet kon horen.
Hij zette zijn handen aan zijn mond en schreeuwde: ‘Geppie noejer, geppie noejer!’
‘Happy new year,’ riep ze terug.
Ze wuifde vriendelijk en sloot het raam, maar nu werd er nog driftiger op de bel gedrukt, met stoten die klonken als de noodlottige begintonen van Beethovens vijfde symfonie. Opnieuw trok ze het raam open en leunde naar buiten.
‘Ik ga slapen!’ riep ze hem toe.
‘Slapen?’ riep hij. ‘U heeft nog een heel jaar om te slapen. Vannacht is het feest!’ Hij sloeg zijn armen over elkaar, zakte door de knieën en deed een hurkdans, waarbij hij zijn benen als een kozak ver van zich afgooide. Maar hij gleed uit en viel achterover.
‘Hebt u zich bezeerd?’ riep Emma.
Er kwam geen antwoord.
‘Zeg toch wat,’ riep ze.
‘Ik blijf hier liggen,’ riep hij, ‘tot u naar beneden komt.’
Ze deed haar raam dicht. Die man is gek, dacht ze, zo meteen belt hij waarschijnlijk weer aan. Ze wachtte, maar er gebeurde niets. Minutenlang klonk alleen het geluid van vuurwerk. Kennelijk was hij vertrokken. Met een gevoel van teleurstelling ging ze thee zetten. Misschien had ze hem moeten binnenlaten. Van slapen kwam voorlopig niets. En haar hoofd stond niet naar lezen. Toen ze met een glas thee uit de keuken terugkeerde, kon ze het niet laten om het raam weer te openen en een blik omlaag te werpen. Op het besneeuwde trottoir lag nog steeds in gestrekte houding de kolonel, alsof hij aan de ondergrond was vastgevroren.
‘U bent een volhouder,’ riep ze.
‘U kan er anders ook wat van,’ riep hij.
‘Zo krijgt u longontsteking.’
‘Wij Russen zijn koudebestendig.’
‘Komt u boven?’
‘Nee, komt u maar beneden.’
‘Goed, maar dan moet u er wel bij gaan stáán,’ riep Emma.
Ze trok laarzen aan, sloeg een sjaal om en daalde de trappen af.
Zodra ze buiten was, veerde de kolonel overeind. ‘Mijn berschermengel!’ zei hij geestdriftig. Hij nam haar hand en hief die naar zijn gezicht. Maar Emma begreep zijn bedoeling niet. Met de hand die hij optilde, schudde ze heftig de zijne.
‘Heeft u nooit een handkus gehad?’ zei de kolonel.
‘Nee,’ zei ze.
‘Het gaat zo,’ zei hij. ‘De heer neemt de rechterhand van de dame en brengt die naar zijn mond, maar zonder zijn lippen erop te drukken. Hij kust in de lucht. Het is een schijnbeweging.’
‘Van schijnbewegingen heeft u natuurlijk meer verstand dan ik,’ zei Emma.
‘Hoezo?’
‘U bent toch een militair?’
‘Een militair?’
‘Ja, uw jas hangt vol medailles.’
Hij begon te schateren. ‘Die medailles heb ik van de markt! In de oorlog werden ze bij miljoenen tegelijk uitgereikt. Nu zijn ze overal in Rusland voor een paar centen te koop.’
‘Ze zien er anders indrukwekkend uit,’ zei Emma.
‘Wilt u er eentje hebben?’ Hij boog zijn hoofd en maakte een decoratie los. ‘Deze hier kleurt goed bij uw haar,’ zei hij. Het was een rode ster met vijf punten. ‘Wat is uw naam?’
‘Emma,’ zei ze.
‘Kameraad Emma,’ sprak hij plechtig, ‘namens het opperste gezag en het volk van het Sovjetland wordt u onderscheiden met de orde van de Rode Ster.’ Hij speldde de medaille op haar trui, deed een stap achterwaarts en salueerde. ‘Wilt u ook de orde van Lenin?’ zei hij, wijzend naar de metaalwinkel op zijn borst. ‘Of die van Koetoezov?’
‘Nee,’ zei Emma, ‘we moeten het niet overdrijven.’
‘En nu,’ zei hij vastberaden, ‘neem ik u mee naar mijn vrienden. Om op het nieuwe jaar te drinken.’
‘Dan moet ik eerst naar boven om een jas te halen,’ zei ze. ‘Het is veel te koud om zo over straat te gaan.’
‘Neem de mijne maar,’ zei hij. Hij trok zijn legerjas uit en hing die om haar tengere schouders. De zoom reikte bij haar zowat tot de grond. ‘Die jas komt ook van de markt,’ zei hij. ‘Hij heeft waarschijnlijk de verovering van Berlijn meegemaakt, want ik vond Duitse lucifers in de binnenzak.’
Emma voelde aan de ruwe stof. ‘Misschien is de soldaat die hem heeft gedragen al lang dood,’ zei ze met een lichte huivering.
‘Ja, maar ik moet u waarschuwen,’ grijnsde hij, ‘het is best mogelijk dat zijn luizen springlevend zijn gebleven, en dat die straks opmarcheren langs de kraag. Of dat ze in een van de mouwen een partizanenlied gaan zingen.’
Hij legde een arm om haar middel, want het trottoir was nog steeds glad. Onder een confetti van vuurwerk liet Emma zich door hem naar de Amstelkade voeren.
‘Ik nam aan dat u een of andere hoge rant in het leger had,’ zei ze, ‘in gedachten noemde ik u de kolonel.’
‘U heeft dus aan mij gedacht,’ stelde hij tevreden vast. ‘Is het een teleurstelling dat ik geen kolonel ben?’
‘Nee,’ zei ze, ‘ik val niet op uniformen.’
‘Die jas is een grap,’ zei hij. ‘Ik heb hem aangedaan om een toespraak te houden voor mijn vrienden.’ Hij trok zijn gezicht theatraal in de plooi en begon opgewonden Russisch te spreken.
‘Ik versta er niets van,’ zei Emma.
‘Het is sovjetpropaganda,’ zei hij. ‘Dood aan kapitalisten en individualis-
ten! Ontmasker saboteurs en landverraders! Voer alle corrupte elementen af naar Siberië! Weg met de worst, lang leve de aardappel!’
Intussen waren ze bij een portiek gekomen met meerdere deuren, waarvan er een wijdopen stond. Ze bestegen een verveloze, met reclamedrukwerk bezaaide trap en bereikten een smalle overloop. Hier werd de doorgang versperd door een paar mannen die zo ernstig beschonken waren dat ze elkaar moesten ondersteunen om niet te vallen. Nu eens wankelde de een, dan weer helde de ander kreunend voorover. Leunend tegen elkaar, als zijden van een gelijkbenige driehoek, slaagden ze erin de zwaartekracht te trotseren. De kolonel loodste Emma veilig om het tweetal heen.
Ook binnen heerste dronkenschap. De huiskamer was vol feestvierders. Zowel aan de wand als het plafond hingen slingers van sparretakken waarin ontelbare kerstlampjes knipperden. Emma volgde de kolonel naar een hoek waar een groepje mensen bijeen zat op tuinstoelen van wit plastic. Ze hadden zich geschaard om een tafel waarover een roodpapieren kleed was gespreid met een patroon van hulstbladeren. Zowel op de tafel als op de vloer stonden lege flessen en tot de rand gevulde asbakken. De kolonel richtte zich in het Russisch tot een zwaarlijvige man met hangwangen. Die kwam schommelend overeind om Emma te begroeten. Het kostte hem moeite om zijn evenwicht te vinden. Met stijf opeengeklemde lippen onderdrukte hij een oprisping. Toen hij daarna zijn mond opende, produceerde hij afwisselend suizende en pruttelende geluiden, alsof hij inwendig gistte. Emma meende zelfs enige belletjes uit zijn keel te zien opstijgen.
‘Ik ben de gastgeer,’ wist hij ten slotte te zeggen.
Ze stak hem de hand toe, maar hij viel haar om de hals. ‘S novim godom,’ hikte hij.
Bij het horen daarvan hieven de anderen als op bevel hun glas en riepen eveneens: ‘S novim godom!’
Onder zijn beklemmende omhelzing verlangde Emma dat ze thuis was gebleven. Wat had ze in dit laveloze gezelschap te zoeken? En hoe kwam ze hier ooit nog vandaan?
Maar ze kreeg geen gelegenheid om daarover na te denken. De kolonel verloste haar van het gewicht van de gastheer en vervolgens van de zware jas om haar schouders, waarna hij haar leidde naar een bekrompen keukentje. Hier vulde hij uit de drankvoorraad op het aanrecht twee glazen met rode wijn.
‘Ik heb me nog steeds niet aan je voorgesteld,’ zei hij. ‘Ik ben Joelian Ivanovitsj Stoekov. Vrienden noemen me Joeli.’
Niet alleen hoorde Emma voor het eerst zijn naam, ze zag ook voor de eerste maal duidelijk zijn gezicht. Bij het heldere keukenlicht ontdekte ze dat hij grijze ogen had die glinsterenden als water. Zijn mond was scherp getekend als een accolade en krulde in de hoeken spottend omhoog. Hij had stug en nogal lang haar, waarvan steeds dezelfde streng over zijn voorhoofd viel, die hij vervolgens met zijn vingers naar achteren kamde. Zijn leeftijd vond ze moeilijk te schatten. Hij leek in elk geval niet oud, doordat hij tijdens het spreken druk gebaarde met zijn handen. Die beweeglijkheid gaf aan zijn verschijning iets jongensachtigs.
‘Woon je hier al lang?’ vroeg ze.
‘Tien jaar in Nederland,’ zei hij, terwijl hij een sigaret opstak. ‘Daarvoor in Duitsland.’
‘Waarom ben je naar het Westen gekomen?’
‘Dat zal ik je vertellen. Op een dag komt er een Russisch hondje naar het Westen. De westerse hondjes willen weten hoe het leven in de Sovjetunie is. Het Russische hondje zegt: o, het leven bij ons is geweldig, we krijgen nooit slaag, we liggen de hele dag bij de kachel te slapen en we eten zo veel biefstuk als we willen. De westerse hondjes vragen verbaasd: maar waarom ben je dan niet dáár gebleven? Zegt dat Russische hondje: nou, ik wou zo graag een keertje bláffen.’
Hij lachte en Emma lachte met hem mee.
‘Toen de Sovjetunie openging,’ zei hij, ‘ben ik zo gauw mogelijk vertrokken. Ik kon niet meer tegen de lelijkheid en de armoede. Het is nu of nooit, dacht ik, morgen is het misschien te laat, dan wordt de boel weer dichtgespijkerd.’
Hij leegde in één teug zijn glas. ‘Vroeger moesten de mensen bij ons in de rij staan voor brood, tegenwoordig staan ze in de rij voor een paspoort. Iedereen wil weg. Alleen de lammen en blinden blijven. Rusland is al eeuwen ziek. Onze geschiedenis wemelt van de idioten. Ivan de Verschrikkelijke was krankzinnig. Tsaar Peter regeerde samen met zijn imbeciele broer. En Stalin leed aan paranoia.’
Triomfantelijk riep hij: ‘Wist je dat Stalin een heel klein mannetje is geweest? Hij liet zich de Grote Bergadelaar noemen, maar hij was een mus! Hij had een pokdalige kop en zijn ene arm was te kort.’
Hij trok een grimas en strompelde als de bultenaar van de Notre Dame door het keukentje. ‘Schilders mochten hem zo nooit afbeelden. Het volk moest hem vereren als een reus, de reus van de revolutie. Als hij een portret mislukt vond, was hij woedend. Hij heeft al zijn portretschilders laten doodschieten, op eentje na.’
Met een zekere argwaan zei Emma: ‘Als er zo veel Russen in de rij staan voor een paspoort, hoe is het jou dan gelukt om weg te komen?’
‘Ik werkte bij een circus,’ zei hij, ‘en we gingen op tournee naar het buitenland.’
‘Een circus?’
Hij knikte.
‘Wat deed je daar?’
‘Koorddansen.’
Emma was verbluft. Ze had nooit eerder een koorddanser ontmoet. Ze had ook nooit nagedacht over koorddansers in het algemeen. Dat verzuim betreurde ze nu. Voor je het wist, zo bleek vannacht, kon je oog in oog komen te staan met een van hen.
‘Bedoel je op een touw in de lucht?’ vroeg ze. ‘Daar krijg ik de rillingen van. Ik heb al hoogtevrees als ik eet uit een diep bord.’
‘Het is niet zo moeilijk als het lijkt,’ zei hij. ‘Je moet zorgen dat je zwaartepunt precies boven de draad blijft. Leun je te veel naar één kant, dan val je omlaag. Dat zijn de wetten van Newton.’
‘Dus terwijl je elk moment je nek kunt breken,’ zei Emma, ‘moet je je ook nog bezighouden met natuurkunde?’
‘Nee,’ zei hij, ‘dat doe je vanzelf. Op het laatst kan je het met een blinddoek om. Dan loop je bijna net zo makkelijk over een draad als over straat. Wacht, ik laat het zien.’
Hij schonk zich een nieuwe portie wodka in, wierp zijn hoofd in zijn nek en plantte het volle glas boven zijn neuswortel. Vervolgens bewoog hij in een rechte lijn, terwijl hij steeds één voet voor de andere zette.
‘Het gaat erom,’ legde hij ondertussen uit, ‘dat je je gewicht de hele tijd verplaatst. Je moet snel van been verwisselen, terwijl je je bovenlichaam zo stil mogelijk houdt. Als je dat eenmaal hebt geleerd, kun je op de draad de gekste dingen doen. Er is een koorddanser geweest die de Niagarawaterval is overgestoken. En in het midden maakte hij een omelet!’
‘Een omelet?’ zei Emma. ‘Maar hoe deed hij dat dan?’
‘Gewoon, hij klutste eieren en die gooide hij in een pan.’
‘Nee, ik bedoel, hoe bákte hij die omelet?’
‘Op een fornuis dat hij had meegenomen.’
Joeli had de muur bereikt en begon achterwaarts aan de terugweg, nog steeds met het glas tussen de wenkbrauwen.
‘Pas op!’ zei Emma. Want de begoocheling was zo volkomen, dat ze hem al tientallen meters omlaag zag storten.
Haar opwinding amuseerde hem. Hij nam het glas van zijn voorhoofd en dronk het leeg. ‘Je bent niet veel gewend,’ zei hij. ‘Ben je nooit naar het circus geweest?’
‘Jawel,’ zei ze, ‘maar daar had je geen koorddansers. Er was wel een paard dat kon knielen. En eenden die een rijtuigje trokken.’
‘Een paard en eenden?’ zei hij. ‘Dat is geen circus, dat is een boerderij!’
Emma sloeg hem in verwarring gade. Ze kon niet besluiten wat ze denken moest van deze wonderlijke verschijning, met zijn slavische tongval en zijn onstuimige gebaren, die plotseling in haar leven was verschenen. Ze wist zo goed als niets van hem, behalve dat hij met de sneeuw was komen aanwaaien, maar ze had er een onheilspellend vermoeden van dat hij geenszins met de dooi zou verdwijnen. Was hij werkelijk koorddanser? Of wilde hij haar daarmee imponeren? Ze voorvoelde dat hij, al dansend, haar bestaan zou kunnen verwoesten. Om dat te verhinderen, zo zei ze bij zichzelf, moest ze onmiddellijk afscheid van hem nemen en naar huis gaan. Maar ze maakte geen aanstalten om te vertrekken. Integendeel, terwijl ze naar hem stond te kijken, kreeg ze een aanvechting zijn overhemd los te knopen en haar gezicht tegen zijn borst te drukken, in de lichte glooiing onder het sleutelbeen, waar het vlees teer is. Niet om hem daar te kussen, maar om aan hem te ruiken. Ze verlangde ernaar de geur van zijn huid in te ademen, zo heftig, dat het haar duizelde.
Hij was onderwijl aan het praten, maar ze had niets gehoord van wat hij zei. Haar knieën trilden. Ze wierp een onderzoekende blik op de keukenvloer, die van schuimrubber scheen te zijn gemaakt.
‘Wat is er?’ vroeg hij.
‘Niets,’ antwoordde ze. ‘Ik heb een droge mond.’
‘Geen wonder,’ zei hij, ‘je glas is al een eeuwigheid leeg.’
Terwijl hij haar wijn inschonk, probeerde ze het beven te bedwingen van de hand waarmee ze haar glas omklemde. Dat lukte nauwelijks. Haar hele lichaam verkeerde in beroering, alsof ze zich bevond aan boord van een slingerend schip.
Kennelijk merkte hij dat op, want hij zei: ‘Zullen we gaan zitten?’
Toen ze knikte, voerde hij haar naar de huiskamer. Dit vertrek werd grotendeels in beslag genomen door een menigte dansende Russen. Die sprongen, glinsterend van het zweet, tussen het sparregroen op en neer als hazen in een koolveld. Joeli nam plaats op een versleten sofa en trok Emma naast zich. Het meubel was in het midden doorgezakt, zodat zich dicht tegen hem aan gleed. Ze ondernam niets om van houding te veranderen.
Het lawaai van de muziek verdoofde haar, ze werd verblind door de knipperende feestverlichting, en de dichte sigarettenrook sneed haar adem af. Maar ze was zich buitengewoon scherp bewust van de aanraking van Joeli’s lichaam, alsof door de uitschakeling van andere zintuigen haar gevoeligheid werd vermenigvuldigd.
Na enige tijd klonken uit de luidsprekers de begintonen van Back in the USSR van The Beatles. Bij het horen daarvan steeg er een dierlijk gebrul in de kamer op. De meute raakte door het dolle heen. Niet alleen werd er woest gesprongen, men zong in koor met de muziek mee, alsof zojuist het Russische volkslied was ingezet:
Ook Joeli barstte in zingen uit. Hij trok Emma mee naar de dansvloer. Hangend aan zijn hand wervelde ze om hem heen. Ze zag zijn lachende gezicht afwisselend verdwijnen en verschijnen.
Bij die laatste woorden haalde hij Emma naar zich toe en zocht met zijn lippen de hare. Zijn kus smaakte naar een mengsel van tabak, alcohol en olijven, hoewel ze zich niet kon herinneren hem olijven te hebben zien eten. Toen het lied ten einde was, begon het van voren af aan, en daarna nog eens. De geestdrift van het gezelschap duurde onverminderd voort. Maar Emma werd het teveel. Ze vreesde dat het nummer zou worden herhaald tot het gloren van de ochtend.
Joeli scheen er inmiddels ook genoeg van te hebben. ‘Zal ik je naar huis brengen?’ vroeg hij, in de korte stilte voordat het lied ten vierde male klonk. Ze knikte.
Deze tekst maakt deel uit van de nieuwe roman waar Carl Friedman aan werkt.