Op sociëteit Minerva in Leiden zit bij de centrale trap een plaquette in de muur. Het opschrift luidt: Ter nagedachtenis aan leden van het Leidsch Studenten Corps die door de oorlog het leven lieten. Er staan een kleine dertig namen onder. Toen ik nog lid was van Sempre Crescendo (de open muzikale subvereniging van Minerva) liep ik er iedere week langs. Ik moest hem al vaak gepasseerd zijn toen, ongeveer een jaar geleden, mijn oog in het voorbijgaan plotseling viel op een naam die mij erg bekend voorkwam: Hepkema. Mijn overgrootmoeder heette zo. Ik bleef staan en bekeek de gedenkplaat nog eens goed. W. T. Hepkema, stond er. Meteen schoot ook de vraag door mijn hoofd of ik familie van hem was. Zo vaak komt de naam Hepkema immers niet voor. Het is geen Van Dijk of De Jong. Maar kon het zijn dat er in mijn eigen Leiden een familielid op een plaquette stond zonder dat ik dat wist? Mijn vader zou het me zeker verteld hebben, dacht ik.
Ik deed bij thuiskomst navraag bij mijn vader en die zei dat hij eveneens niets wist over een familielid op een gedenkplaat bij Minerva. Ook hij vond dat de naam kon wijzen op een familieverband.
Enige zoekopdrachten op Google leverden al snel de nodige gegevens op: W. T. Hepkema stond voor Watse Tjebbe Hepkema. Hij werd op 8 november 1914 in Leeuwarden geboren en overleed op 21 januari 1942 in het toenmalige Nederlands-Indië. Ik zocht verder. Zijn vader Sietze bleek de oudere broer te zijn van mijn overgrootmoeder, Richtje. Watse was dus een volle neef van mijn grootvader (die overigens ook Watse heette), al scheelden ze wel zo’n veertien jaar. Het lijntje is kort.
Wat deed een geboren Fries en Leidse student na het uitbreken van de oorlog in Nederlands-Indië? Was hij daar vlak voor de oorlog naartoe verhuisd? Als we eerder niet van het bestaan van dit familielid geweten hadden, wat wisten we dan allemaal nog meer niet?
Ik belde mijn oudtante. Misschien wist zij iets. Ze bevestigde dat Watse de zoon was van Sietze en vertelde dat Sietze de oprichter en directeur was van de Condensfabriek, het huidige Friesland Campina. (Haar moeder, mijn overgrootmoeder, de zus van directeur Sietze heeft de merknaam Friesche vlag voor de koffiemelk en dergelijke bedacht.) Watse was de beoogde opvolger. Hij was na het uitbreken van de oorlog nog bij mijn overgrootouders langsgekomen om hen te vertellen dat hij tegen de Duitsers ging vechten. Hij is toen met een Fins vrachtschip naar Nederlands-Indië gevaren en daar is hij bij een ongeluk omgekomen, zei ze. Online documenten uit het Nationaal Archief, bevestigen haar verhaal. Hij monsterde aan op een Fins vrachtschip en is via Finland, Rusland en Japan in Nederlands-Indië beland. Daar meldde hij zich als vrijwilliger bij het leger. Hij wilde piloot worden. Bij een oefenvlucht ging het mis. Hij stierf aan zijn verwondingen, zonder ooit gevochten te hebben.
Japan was een paar weken eerder Nederlands-Indië binnengevallen. Zou hij anders in die strijd zijn gesneuveld? Of in de kampen? Doet het ertoe? Om de een of andere reden betrap ik mezelf op de gedachte dat ik het van het hele verhaal eigenlijk het ergst vind dat hij bij een ongeluk is omgekomen. Voor hem en voor de familie. Hij heeft niet gevochten. Er zijn geen slagen waaraan hij heeft meegedaan of heldendaden waar je over kunt verhalen. Kun je een held zijn zonder ooit gestreden te hebben? Zeker. En hij is absoluut een held: het getuigt van moed en doorzettingsvermogen dat hij zo ver reisde om zich op te laten leiden om te kunnen vechten voor de goede zaak. Maar toch, er blijft iets knagen. Alsof het voor niets geweest is.
Alsof het niet voor niets geweest was als hij een week of maand later in een gevecht gesneuveld was!
Tussen de brieven in het familiearchief die ik gebruik voor mijn scriptie, vond ik het briefje dat Sietze stuurde naar zijn zusje (mijn overgrootmoeder), toen ze het verschrikkelijke nieuws net gehoord hadden: ‘Gisteren kregen we hier bericht dat Watse in Indië gesneuveld is. ’t Is een heele slag in ’t bijzonder voor Els, zijn verloofde. Ik wilde ’t jullie even laten weten.’
In een brief een maand later spreekt hij zijn dank uit voor de blijk van medeleven die zijn zusje en haar man getoond hebben. Hij schrijft verder dat de stroom brieven, waarin mensen hun waardering voor Watse uitspreken, langzaamaan stokt. Zijn vrouw en hij maken zich op om dankberichten te sturen. Hij weet dat de ergste pijn met de tijd wel zal verdwijnen, schrijft hij. Na de oorlog hebben ze een grafsteen op het graf in Indië laten plaatsen. Ik weet niet of ze er ooit heen geweest zijn.
Toen ik mijn oudtante vroeg waarom we niet eerder iets over Watse gehoord hadden, antwoordde ze: ‘Hij was dood.’
Voor je het weet ben je vergeten.
Er zal wel hebben meegespeeld dat hij veel ouder was dan zij en dat ze hem dus waarschijnlijk niet zo goed gekend heeft. Toen zij op de lagere school zat, studeerde hij al. Bovendien was hij een neef, geen broer.
Nadat ik de twee brieven gevonden had, besloot ik dat ik iets over Watse wilde schrijven, zodat hij niet alleen maar een naam is op een gedenkplaat. Ik benaderde via-via het verenigingsblad van Minerva en ik heb ook voor hen een stuk geschreven. Met een tweetal redactieleden bladerde ik door almanakken van voor de oorlog. Watse bleek binnen de vereniging ontzettend actief geweest te zijn: hij zat bij veel gezelschappen en subverenigingen en hij was zelfs bestuurslid van Minerva.
Iets met een in de knop gebroken leven.
Ik hoop dat ik hem zo een beetje aan de vergetelheid heb weten te ontfutselen. Hoewel, echt vergeten zal hij niet worden: zijn naam staat immers op de gedenkplaat.