[p. 545]
23 Gedichten
Chr. J. van Geel
Kleuter
Hij zet zich aan tafel
als achter een stuurrad
vol knoppen en handels
vol radar en lood.
Aan..
Als trots een gek rechtop gaat,
laat hem met rust, beloon hem,
jij die op jouw manier
wegwijs je wegen kruipt.
Gedachten met de hond op wandelen gezet
Wij hebben geest zoals wij honden houden,
een hond om de gedachten te bepalen,
een net van wegen dat wij voor de wereld houden,
dorps wegennet om ze te laten dwalen.
[p. 546]
Droom
In prachtig fluwelen loverbezet
pak op feesten, rijkaard tussen rijken.
In minder diepe slaap wakker, keuze
niet begrijpen voor dit dor papier,
dor blad buiten.
Rijkaard in gedachten,
arm niet op zijn ongemak.
Beeld
Ik zoek als slaaf een statig beeld
dat blijk geeft van toegevendheid,
een sprekend beeld in dienstbaarheid
dat roerloosheid verslaat.
Diep in de duinen
Hier waar het ruiterpad de schelpen kruist
staat IK geschreven in het gras met gruis.
X X X
Gestorven zonder grond, in licht verzwegen
droomde ik dat ik wakker schrok en schreef
op knieën in het bed en dat de tuin
vol miereneters stond, de omgekeerde stem
het hart was van de tuin.
[p. 547]
X X X
Iedere druppel hunkert
het gevoel te mogen missen
feller leven te ontgaan.
X X X
Gewoon als ieder beest
belust op prooi, niets meer,
niets minder –
wat zeggen wil: bekaf.
X X X
Of hij een glas houdt op een aambeeld,
zo kwetsbaar –
en dan heeft hij toch heel gewoon
gedaan.
Buiten
Mijn landgoed is niet groter dan
mijn eigen huid, de omvang van
mijn schoen, de omvang van mijn vuist,
ik gaf het namen in de kleur van regen,
ik keek er dwars doorheen, vluchtige stof
en zag de horizon, de lengte van
mijn armen, van mijn benen.
[p. 548]
X X X
Mijzelf iets kostbaars en geraffineerds gegeven
om liefde te winnen, mij te tillen uit de tijd,
dat weggeschonken aan een ander moeite kost
en langs dezelfde omweg kroont met onderscheid.
Sint die dage liechten ende werden lanc
Een lege plek van langer licht,
er kan mij vanuit sterren niets
dan mij bereiken
om in het donker uit te kijken
op niets dan mij door niets dan mij verlicht.
X X X
Naakt op een stoeltje zit
mijn ziel, zij zoekt
zoekend naar achting
haar kunsten af te leren.
X X X
Nauwkeurig bomen bekijken,
takken tellen, knoppen schatten,
in de ingewikkeldheid verzonken
van het groeien – en ze kappen.
[p. 549]
Banden
Of niet genoeg of niets te weten
van wie ik denk dat zij bepaalden,
van wie mij werkelijk bepaalde.
Ik trap de dekens zwetend wakker.
Nacht laat het eerste zonlicht los.
Kijken uit de slaap gered
Ik kijk naar buiten met gesloten ogen,
de takken zijn er waar zij moeten zijn,
aan bomen in de lucht.
Het labyrint,
dat ik mij toen ik jong was maakte, wijst
elk antwoord onveranderd naar zijn vraag
terug.
Luxe
Nors, dor en geheimzinnig mooi
hapert de wind die vogels laag houdt.
In stilte waar geen hond om komt
tel ik wat ik verspillen zal.
X X X
De mist loopt met me op, de wind loopt mij vooruit,
de minste boom staat te berusten,
het is de moeite niet te zijn vergeten wat
ik vroeger al vergat en toch is dit
wat ik bezit en mij omsluit en mij bezat.
[p. 550]
Voor wie dit leest
Alles kan je doen geloven,
alles wat je schrijvend zegt.
Moe van het geloof in regels,
van het niet te spreken krijgen,
zwijgen, lig ik in uw kijken,
in mijn kamer in de schemer
met mijn kleren aan in bed.
Ieder kun je doen geloven
in de woorden die je zegt.
X X X
Weg uit het oog van de cykloon gekropen,
precies, ook dat verhoogt de stemming niet.
X X X
Enkel languit liggend water
drink ik nu ik word verbrand.
X X X
Droom vannacht: het boek
de zee, de zee
het vlot.