Adviezen
Wat ook de relatie is tussen schrijven en vertalen, tussen het scheppen en het in een andere taal herscheppen, de bezigheid zelf is solitair van aard. ‘Vertalen is een asociaal beroep,’ schrijft Wilfred Oranje, ook al laat hij daar direct op volgen: ‘Dat neemt niet weg dat ik mijn vertalingen graag laat nakijken door mensen die ik zeer respecteer, voordat ik ze naar de uitgever stuur.’
Paul Beers denkt daar precies zo over: ‘Natuurlijk is vertalen uitermate solistisch, maar dat sluit niet uit dat je collega’s raadpleegt.’ Het mag dan een solitair beroep zijn, de vertaler heeft wel een natuurlijker uitweg uit dat isolement dan de schrijver. ‘Het lijkt me minder solistisch dan eigen werk,’ schrijft Jan Mysjkin. ‘Uitgangspunt van een vertaling is nog altijd een bestaande tekst, het origineel, waarover je redelijk objectief met het woordenboek, de spraakkunst en de secundaire literatuur in de hand kunt discussiëren, niet alleen met collega’s, maar ook met de uitgever, taalkundigen of lezers buiten het vak. Elke suggestie of correctie is welkom, van wie dan ook, liefst vóór publicatie.’
Dat geldt voor de meeste vertalers. Allemaal hebben ze, in meerdere of mindere mate, behoefte aan overleg met anderen. Vaak zijn dat collega’s. Hero Hokwerda: ‘Vrijwel altijd raadpleeg ik, als ik ergens op tweederde van een vertaling ben (wat de afronding betreft), mijn Griekse collega (als docent aan de universiteit) Marietta Ioannidou over een reeks van aangekruiste punten in een boek. Daarbij gaat het soms om de betekenis van een woord, formulering of zin, maar vaker om de gevoelswaarde (welke kant iets opgaat) van iets waarvan de zakelijke inhoud op zichzelf wel duidelijk is. In de loop van de jaren is zij steeds beter de aard en bedoeling van mijn vragen gaan begrijpen, waarschijnlijk ook omdat zij op zeker ogenblik zelf het een en ander is gaan vertalen (van het Nederlands in het Grieks).’
Hero Hokwerda heeft dus het geluk dat zich in zijn naaste omgeving iemand bevindt die de brontaal goed kent, maar dat geluk hebben niet alle vertalers. ‘Vertalers Pools zijn er niet veel,’ schrijft Esselien ‘t Hart bijvoor-
beeld. Maar dat neemt niet weg dat ook zij haar vertaalproblemen vaak voorlegt: ‘Het zoeken naar het juiste woord of de juiste uitdrukking is te vergelijken met een cryptogram oplossen, dat gaat vaak ook beter als je met meerdere mensen zit te puzzelen. Maar uiteindelijk moet je als vertaler toch zelf de beslissingen nemen.’
Twee vertalers noemen hun echtgenote als voornaamste klankbord. Zo legt Edgar de Bruin al zijn werk voor aan zijn vrouw, ‘met wie ik hoe dan ook nauw samenwerk,’ en laat ook Roel Schuyt zijn vrouw alles lezen, ‘wat altijd een aantal nuttige suggesties oplevert.’
Opvallend weinig vertalers noemen redacteuren, behalve Edgar de Bruin, die vindt dat een goede redacteur goud waard is. ‘Net als een schrijver vaak dankbaar gebruik maakt van een redacteur, heb je als vertaler ook iemand nodig die met een onbevangen blik naar je vertaling kijkt en kan aangeven waar de schoen wringt in de tekst of in het Nederlands. Vaak blijken dat zaken te zijn waar je tijdens het vertalen al mee hebt zitten worstelen. In samenspraak met een goede redacteur, waarbij hij of zij ook openstaat voor mijn ideeën, kom je dan meestal toch betere oplossingen. Ik heb het geluk dat ik bij uitgeverijen vrijwel altijd met goede redacteuren van doen heb gehad, en soms schakel ik zelf een redacteur in die ik dan uit eigen zak betaal.’
En dan zijn er ook nog de vertaalworkshops, ‘waar we dan urenlang over de juiste vertaling van bijvoorbeeld “Het regent pijpenstelen” kunnen discussieren,’ schrijft Gerd Busse. Arthur Langeveld doet hetzelfde: ‘Af en toe houd ik een workshop vertalen waar je problemen in de groep kunt gooien.’
Aai Prins heeft veel aan het werken met een andere vertaler: ‘Ik schakel zelden andere vertalers in bij het oplossen van vertaalproblemen. Wel overleg ik de laatste jaren regelmatig met Anne Stoffel, maar dat is omdat we samen Tsjechov vertalen.’
‘Dat vertalen een vorm van verslaving kan worden.’ Jeanne Holierhoek. ‘Dat ik, toen ik in 1982 een proefvertaling maakte van een tekst van Freud, gedoemd was tot 2006 daaraan vast te zitten.’ Wilfred Oranje. Dat zijn twee antwoorden op de vraag: Wat had iemand u even moeten vertellen voordat u begon?
Op die vraag worden hele diverse antwoorden gegeven. Geen twee antwoorden zijn gelijkluidend. Hoewel, een paar antwoorden komen bij elkaar in de buurt. Gerd Busse: ‘Dat je er als vertaler tegen moet kunnen, in bijna alle opzichten een schandalig lage status te hebben.’
Jan Mysjkin antwoordt: ‘Dat er naar West-Europese normen geen redelijk inkomen te halen is uit literair vertalen.’
Paul Beers schrijft: ‘Bommeljé sr. van uitg. Bijleveld waarschuwde mij in mijn “dertigste jaar” (1965) dat er met vertalen geen droog brood te verdienen viel, dat ik er beter niet aan kon beginnen.’ Maar Beers neemt ook meteen de gelegenheid te baat om een oude rekening te vereffenen: ‘Hij prees vervolgens mijn eerste, veel te moeilijke vertaling, Baudelaire van Sartre, en deed er vervolgens acht jaar over om mijn tweede vertaling te publiceren. Zijn zoon Bastiaan Bommeljé had mij bij de tweede, door mij herziene herdruk van Baudelaire in 1999 “moeten vertellen” dat hij vertalingen van gerespecteerde vertalers geheel op eigen houtje bewerkte, o.a. door “nooit” stelselmatig en zonder enig overleg in “nimmer” te veranderen, “als” in “indien”, “maar” in “evenwel” enz. Sterkste staaltje: op p. 39 lezen we “dan pas zal ik de eenzaamheid hebben overwonnen”, waar ik zelf had vertaald “veroverd” (conquis), precies het tegengestelde dus: Baudelaire wénst namelijk die eenzaamheid. Maar op p. 66 laat Bommeljé mijn juiste vertaling van diezelfde zin ongemoeid en staat er dus: “dan pas zal ik de eenzaamheid hebben veroverd”. En zo gaat dat het hele boek door. Maar de Stichting Rechtshulp Auteurs had duizenden guldens moeten betalen om hier een overduidelijk juridisch gelijk te halen. Senior had mij dus “even moeten vertellen” wat mij later bij junior te wachten zou staan.’
Ook bij Hans Boland ligt nog een oude rekening op het bureau: ‘Dat je eerst een uitgever moet zoeken en dan pas de tekst moet gaan vertalen waarvan je overtuigd bent dat hij vertaald moet worden. Van de andere kant ben ik blij dat niemand me dat ooit verteld had, anders zouden Achmatova en Poesjkin misschien nog altijd geen Nederlandse stem hebben. Zo retourneerde Geert van Oorschot in 1980 (ik was nog geheel groen) mijn manuscript met Achmatova-vertalingen voorzien van het volgende begeleidend briefje: “Anna Achmatova heet onvertaalbaar, en ik geloof dat zij dan ook maar onvertaald moet blijven.” Hadde ik destijds niet reeds acht jaar lang verbeten pogingen ondernomen haar werk om te zetten in het Nederlands, dan zou ik mij allicht met dit kluitje het riet in hebben laten sturen.’
Ergernis is er ook bij Gerd Busse: ‘Er zijn maar weinig uitgevers of auteurs die beseffen dat een vertaler meer is dan iemand die een taal in een andere taal overbrengt. Een goede vertaler is tegelijk de ambassadeur van zijn auteur in zijn taalgebied, hij past op dat hij of zij bij hem thuis niet in de verkeerde handen valt, bemiddelt tussen hem en de uitgever, en hij kan te-
genover de laatstgenoemde een tekst op zijn waarde schatten. Verder moet je als vertaler humor hebben. Die heb je namelijk nodig als er bijvoorbeeld bij de aankondiging van een door jou vertaald boek of in een recensie weer eens niet vermeldt wordt dat het een vertáling betreft – of, nog erger, als de vertaler in een bespreking alleen dan met naam en voornaam genoemd wordt als hij een fout gemaakt heeft.’
Verder is er louter diversiteit in antwoorden. Zo schrijft Rob van der Veer. ‘Waar ik me tegenwoordig over verwonder is dat er zoveel vertaalopvattingen zijn. Ik heb altijd gedacht mijn manier van vertalen de enige juiste was, maar nu ik me wat meer onder collega’s meng, blijkt dat een groot misverstand te zijn geweest. Sommige vertalers, zoals ik, vinden dat je de stijl waarin de schrijver werkt niet mag aantasten. Als iemand omslachtig of onduidelijk formuleert, mag je dat niet opknappen. Als iemand woorden herhaalt, ter verduidelijking of anderszins, mag je niet gaan variëren of verlevendigen. Als iemand schrijft in trage zinnen, mag je daar geen versnelling in aanbrengen door bijvoorbeeld alle komma’s weg te halen. Dat is niet je taak. Die keus is al door de schrijver gemaakt. De schrijver ís zijn stijl, en het gaat erom dat je die stijl herkent en weergeeft. Het is mij in mijn loopbaan weleens overkomen dat een uitgever dat niet inzag, mijn vertalingen daarom als inferieur beschouwde en me met zachte hand het pand uitwerkte.’
Arthur Langeveld had graag gezien dat iemand hem verteld had ‘dat bij vertalen kennis van de taal waaruit je vertaalt natuurlijk erg belangrijk is, maar het vermogen het Nederlands te hanteren nog veel belangrijker. En dat het niet verplicht is om wanneer er in het origineel een zelfstandig naamwoord staat in je vertaling ook een zelfstandig naamwoord te zetten.’ En Esselien ‘t Hart had graag advies gekregen dat niemand had kunnen verstrekken: ‘Wat niemand me heeft verteld en me misschien ook niet had kunnen vertellen, is het beslag dat de vertaling die je onderhanden hebt, op je leven legt. Op een gegeven moment sta je met je vertaling op en je gaat er mee naar bed en dat maandenlang. Vertalen is geen werk dat je om vijf uur ‘s middags op kantoor achterlaat, temeer daar je kantoor meestal thuis is. Soms doe ik trouwens de mooiste vondsten tijdens routinematige huishoudelijke bezigheden: het afwassop werkt blijkbaar als een katalysator!’