Agressie of strijdbaarheid
Josine W.L. Meyer
De voorlopige resultaten van het ruimteonderzoek laten niet veel speelruimte voor de romantische verbeelding. Op de Maan is geen spoor van leven gevonden, Venus is ontoegankelijk door de hitte van haar dampkring, Mars lijkt meer op de Maan dan op de aarde en schijnt hoogstens bacteriën te kunnen herbergen. Na de recente hausse in science fiction over boodschappers van naburige planeten is het ineens een vreemde leegte. Er kunnen nog altijd kosmonauten van andere zonnestelsels komen, maar de aardigheid is er toch een beetje af. Voorlopig biedt de wereldruimte niets dat aan ons verlangen naar het wonder tegemoet komt. Het grootste wonder is onze eigen Aarde, de enige bloeiende oase temidden van woeste verlatenheid. We mochten wel zuinig op haar zijn, op haar landschappen, haar planten en dieren en niet in de laatste plaats op onszelf, want ondanks alles wat er aan ons mankeert zijn wij de topprestatie van de schepping. Als we het tot zelfvernietiging laten komen zijn er geen andere wezens in de buurt die de fakkel van het bewustzijn van ons over kunnen nemen. En misschien zijn ze wel helemaal nergens.
Op het ogenblik ziet het er niet zo best uit. Onze vaart naar de ondergang lijkt niet te stuiten. Naast de atoombom zijn er bacteriologische en chemische verdelgingsmiddelen gekomen, niet zo spectaculair, maar minstens even gevaarlijk. De methodes waarmee ‘gewone’ oorlogen en guerilla’s worden gevoerd nemen toe in barbaarsheid. Politieke acties bedienen zich van tijdbommen, kidnapping en moordaanslagen. Straatdemonstraties ontaarden in het platbranden van hele stadswijken. Lucht en water worden verontreinigd door uitlaatgassen en giftige stoffen. Dictaturen worden talrijker, het terrein van de democratie krimpt voortdurend in. De kranten staan vol van de meest zinloze moorden. De criminaliteit is in ons land met 22% ge-
stegen bij een bevolkingstoename van 3%. Waar komt dat alles vandaan? Kan men er iets tegen doen?
In de 19e eeuw geloofde men aan vooruitgang, aan veredeling van de menselijke soort. Tegenwoordig is men geneigd de mens beneden het dier te stellen. ‘Wij moeten het sombere feit onder het oog zien, dat wij de wreedste en meest meedogenloze soort zijn, die ooit de aarde bevolkte’, zegt Anthony Stort. ‘Met uitzondering van bepaalde knaagdieren is er geen ander gewerveld dier, dat er een gewoonte van maakt zijn soortgenoten te vernietigen. Geen ander dier schept er echt genoegen in, wreed te zijn jegens een soortgenoot.’ Hillenius meent dat speciaal bij de westerse mens een gedragspatroon uitgeselecteerd is waarin arrogantie en vechtlust bevoordeeld worden.
Voor Alexander Mitscherlich is het surplus aan agressie in de menselijke samenleving een obsederend probleem, waar hij in al zijn boeken op terug komt. Onlangs verscheen een door hem uitgegeven bundel essays, ontstaan uit een symposium van bekende psycho-analytici over agressie en aanpassing, onder de titel Bis hierher und nicht weiter. In zijn voorrede stelt hij de strijdvraag aan de orde of agressie een aangeboren instinct of een reactie op frustratie is. Van die vraag hangt veel af, want een instinct is onuitroeibaar, maar frustratie kan men misschien doen ophouden als men de oorzaken kent.
Freud beschouwde agressie als een instinct, d.w.z. als een ‘psychische(n) Repräsentanz einer kontinuierlich flieszenden somatischen Reizquelle’, waaraan men niet ontkomen kan. Een wijdverbreide behavioristische theorie opponeert hiertegen; volgens haar wordt agressie door frustratie veroorzaakt en wekt zelf weer frustratie op, zodat men in een fatale kringloop terecht komt. Mitscherlich rekent met beide factoren: hij neemt een primaire destructieve drift aan, maar die wordt door de maatschappij beïnvloed; de ene maatschappijvorm bevordert agressie, de andere houdt haar in bedwang. Dit rechtvaardigt de hoop dat men het driftoverschot kan sublimeren en neutraliseren.
Deze laatste twee termen verwijzen naar Konrad Lorenz, die in zijn beroemde boek Das sogenannte Böse. Zur Naturgeschichte der Agression de bovenbedoelde strijdvraag ondubbelzinnig heeft beantwoord. De titel zegt het al: agressie is geen kwaad op zichzelf, ze wordt daar ten onrechte voor gehouden, ze is inhaerent aan de dierlijke en menselijke natuur.
Lorenz (Oostenrijker, 65 jaar oud) is een veelzijdig geleerde en een boeiend verteller. Hij studeerde medicijnen en letteren, maar zijn grote liefde voor dieren bepaalde zijn carrière; hij werd een van de grondleggers van een nieuwe wetenschap: het vergelijkend gedragonderzoek bij dieren. Drie van zijn boeken verschenen bij Ploegsma in vertaling en beleefden verscheidene herdrukken: Ik sprak met viervoeters, vogels en vissen (7de druk), Mens en hond (4de druk) en Over agressie bij dier en mens (vertaling van Das sogenannte Böse), waarvan in ’68 een derde druk verscheen.
Als vurig darwinist beoordeelt Lorenz de agressie allereerst naar haar betekenis voor de strijd om het bestaan. Voor de selectie is ze natuurlijk onmisbaar. Ze is een van de ‘grote vier’ in het parlement der instincten, naast voedsel zoeken, voortplanting en vluchtinstinct. In de natuur heerst evenwicht, dieren van verschillende soort roeien elkaar zelden uit, zelfs tussen het roofdier en zijn prooi bestaat geen echte vijandschap. ‘De hond, die zich bloeddorstig op een haas stort, heeft daarbij dezelfde gespannen-vrolijke gelaatsuitdrukking, als wanneer hij zijn baas begroet, of iets wil hebben.’ De meest verwoede strijd wordt uitgevochten tussen mannetjes van dezelfde soort om het wijfje of het bezit van een territorium. De selectie is gediend met de overwinning van de sterkste, maar een nog belangrijker resultaat is de spreiding van de soort over de beschikbare leefruimte. Overbevolking van een bepaald gebied wordt voorkomen doordat de verslagene vlucht en elders voedsel gaat zoeken. In de vrije natuur heeft zelden achtervolging plaats. Alleen als er geen uitwijkmogelijkheden zijn, zoals bijvoorbeeld in een aquarium, krijgt het gevecht een moorddadige afloop.
De agressie heeft nog heel veel andere functies. Ze heeft een aandeel aan alles wat tot hogere ontwikkeling leidt. Ze speelt een rol bij de ritualisering (het dierlijk prototype van de moraal), bij het ontstaan van georganiseerde gemeenschappen en bij de geboorte van het hoogste wat de evolutie tot nog toe heeft voortgebracht: persoonlijke liefde en vriendschap. In de natuur wordt de agressie in redelijke banen geleid, alleen bij de mens is ze ernstig ontspoord. Dat komt, volgens Lorenz, niet omdat de mens van huis uit zo bizonder agressief is, maar omdat hij niet helemaal tegen de eisen van de moderne samenleving is opgewassen.
Julian Huxley heeft het verschijnsel ontdekt dat sommige gedragingen in de loop der evolutie hun oorspronkelijke functie verliezen en tot ‘symbolische’ ceremoniën worden. Hij noemt dit ritualisering. Een voorbeeld zijn de schijngevechten. Deze zijn ontstaan uit de dreigende gebaren die aan het eigenlijke gevecht vooraf plegen te gaan; ze worden mimisch overdreven, maar tegelijkertijd in een andere richting afgebogen. Zo komt het tot een ridderlijke krachtmeting, waarbij de zwakkere gelegenheid krijgt zich tijdig terug te trekken, voordat hem ernstige schade wordt toegebracht. Zulke schijngevechten voeren damherten op, als ze met geweldig gekraak hun geweien in elkaar slaan; wie dit het langste volhoudt is overwinnaar. Het ‘zijdelings imponeren’ van vissen, vergezeld van een krachtige slag met de staart, is een andere vorm van schijngevecht.
Ritualisering dient in de meeste gevallen om agressie te neutraliseren en te sublimeren. Ze is een overgeërfd gedragspatroon, dat tot volwaardig instinct is geworden.
Als een dier zich in het gevecht gewonnen wil geven heeft hij daarvoor een geritualiseerd kalmeringsgebaar: hij keert zijn meest kwetsbare plek naar de tegenstander toe. De overwinnaar staakt daarop de strijd. Bij de kauwtjes reageert de aanvaller op het ontwapenend gebaar zelfs met het vriendelijk verzorgen van de veren van de overwonnene, waarbij hij het plekje op diens achterhoofd krabt.
Zonder hiërarchie als ordeningsprincipe kan zich geen georganiseerde samenleving van hogere dieren ontwikkelen, zegt Lorenz. De hiërarchie is er op gebaseerd dat de zwakkere zich zonder strijd terugtrekt. Ook hier is er een samenspel van agressie en geritualiseerd remmingsmechanisme. Elk lid van de gemeenschap weet zijn plaats in de rangorde. Dit dient tot versterking van de groep en bescherming van de zwakkeren. Hoog geplaatste dieren geven het voorbeeld, dat door de anderen wordt gevolgd. In de sociale samenleving heeft zich een nieuwe functie voor de instandhouding van de soort ontwikkeld, namelijk het doorgeven van verworven kennis. Vandaar dat de ervaring van het oudere dier zo belangrijk is. Een lange levensduur houdt zijn waarde voor de soort ook nadat de voortplantingsfuncties opgehouden zijn.
Bij de meest agressieve dieren ontstaan, wonderlijk genoeg, de meest ‘persoonlijke’ banden van liefde en vriendschap. Het herkennen van
individuele soortgenoten komt alleen voor bij sommige hogere beenvissen, vogels en zoogdieren. Liefde begint altijd met geritualiseerde agressie. Daarbij is ‘redirected activity’ (Tinbergen) in het spel. De agressie, door het ene object opgewekt, wordt op een ander afgereageerd, omgericht. Als het cichlidenmannetje door de agressiviteit van zijn wijfje in woede ontsteekt, schiet hij op haar toe alsof hij haar wil aanvallen, maar op het laatste ogenblik zwemt hij rakelings langs haar heen en koelt zijn agressiviteit aan een ander object, b.v. zijn buurman. Meestal wordt ook die plaatsvervangende agressie in de ritualisering tot een symbool verzwakt, ze wordt een agressief gebaar tegen een denkbeeldige vijand. Met zo’n omgericht agressie-symbool begint alle persoonlijke toenadering tussen dieren. Het symbool dat grauwe ganzen verbindt is het triomfgeroep, dat nog duidelijk de kenmerken van zijn agressieve oorsprong heeft. Wat Lorenz over deze dieren vertelt kleedt hij welbewust in menselijke termen. Hun relaties zijn uitgesproken persoonlijk, ze zijn verliefd op één bepaalde soortgenoot, ze zijn geneigd tot levenslange huwelijkstrouw, weduwnaars en vooral weduwen vervallen in een diepe depressie en er komen zelfs onafscheidelijke vriendschappen tussen deze dieren voor. Gewoonlijk betreft dit twee genten, die na enige mislukte pogingen tot paring van sexuele relaties afzien.
Lorenz weet natuurlijk heel goed dat ‘alle uitspraken omtrent het subjectieve leven van dieren als wetenschappelijk ongegrond’ moeten worden beschouwd, ‘met uitzondering van deze ene, dat dieren subjectieve belevenissen hebben’. Maar zijn wijze van observatie is zo dat men bijna van ‘Einfühlung’ zou kunnen spreken.
Het boek van Lorenz is een solide grondslag voor alle verdere discussies over agressie, maar het spreekt vanzelf dat men zijn ontdekkingen over het dierlijk gedrag niet zonder meer op de mens mag toepassen. Volgens hemzelf ligt het voornaamste onderscheid daarin dat de ritualisering bij dieren een erfelijk instinct is, terwijl menselijke riten en moraalvoorschriften door traditie gemeengoed worden. Tradities zijn aan verandering onderhevig, men kan er nooit onvoorwaardelijk staat op maken. – De psychoanalyse vult de theorie van Lorenz aan. In Bis hierher und nicht weiter zeggen Parin en Morgenthaler dat de menselijke instincten zich pas kunnen manifesteren nadat ze een gecompliceerde ‘Triebentwicklung’ hebben doorgemaakt. René Spitz
betoogt dat de ontwikkeling van het individu, van zijn psychisch apparaat en zijn geestelijke vermogens, zonder agressie ondenkbaar zouden zijn. Maar hun differentiatie houdt verband met de gecompliceerdheid der maatschappelijke organisatievormen, die op haar beurt bepaald wordt door de perfectionering van wapens en agressiemethoden. De intellectuele prestaties van de mens zijn te danken aan het uitstel van driftbevrediging, dat met de ontwikkeling van het realiteitsprincipe gepaard gaat. Een van de laatste grote aanpassingssuccessen van de evolutie is het denkproces, dat zijn wortels heeft in agressie.
De bioloog D. Hillenius, de vertaler van het boek van Lorenz, neemt het niet zo zwaar. Hij borduurt voort op de theorie van Lorenz in een boekje, dat in een handig treinlectuurformaat en een aardig, kleurig bandje door Thomas Rap is uitgegeven. Het heet De beestachtige bronnen van het geweld, het is in de luchtige toon van een causerie geschreven en geïllustreerd door J. Hillenius. Het is jammer – en lastig – dat de bladzijden niet genummerd zijn.
Hillenius vertelt wel een paar aardige dingen, vooral wanneer hij zich, heel terecht, boos maakt omdat de mensen alle mogelijke prachtige diersoorten uitroeien, volmaakt nodeloos, maar met smoesjes over hun schadelijkheid of te grote toename in aantal. Jakhalzen worden bijvoorbeeld geschoten omdat ze kippenrovers zouden zijn, maar een onderzoek van 200 jakhalzenmagen wees uit dat ze zich gevoed hadden met sprinkhanen, knaagdieren en enkele hagedissen. Blanke schutters maken op olifanten jacht omdat deze dieren te talrijk zouden worden; in werkelijkheid is daar geen sprake van, want olifanten hebben, evenals watervlooien, een soort van natuurlijke ‘pil’, waardoor hun voortplanting binnen de perken wordt gehouden.
Maar de tendens van Hillenius’ boekje is anti-paternalisme op z’n smalst.
‘Cultuur,’ zegt hij, ‘bestaat voor een groot deel uit voorbeeld geven en naäpen. Het ellendige is – en dat is al bij de chimpansees zo – dat het voorbeeld van een ouder individu meer nagevolgd wordt dan dat van de jongere.’ Voor de dieren is dat nog wel nuttig, geeft hij toe, maar bij de mens heeft het tot perverse ontwikkelingen geleid. ‘De regenten, die verboden creëren en handhaven, zijn voor het grootste deel over de grens der volwassenheid, in het gebied der ouderdom. Dat is daarom zo erg omdat die stompe regenten prikkels wil-
len verbieden die zij walgelijk zijn gaan vinden, zoals dat nu eenmaal bij het afnemen der levensfuncties hoort, maar die voor de jeugd prettig en heilzaam zijn. Hillenius vraagt zich af hoe het te verklaren is dat die regenten überhaupt bestaan. Hij denkt dat het van de cultuur komt. ‘In de natuur komt het practisch niet voor dat een dier langer leeft dan zijn vruchtbaarheid duurt.’ Hij is blijkbaar vergeten wat Lorenz in het door hem vertaalde boek vertelt over stokoude wijfjes herten die de kudden aanvoeren en over de samenleving van in het wild levende bavianen, waar een ‘bestuur’ van oude mannetjes het gezag uitoefent. Maar hij herinnert zich toch wel iets daarvan, hij vond het immers juist zo ellendig. Even later is hij wéér iets heel belangrijks vergeten, namelijk dat zonder hiërarchie geen hogere samenleving mogelijk is. Hij ziet er alleen maar kwaad in. Volgens hem heeft het instinct voor hiërarchie bij het blanke ras een zin voor gewelddadigheid uitgeselecteerd, die nauw verbonden is met imperialistische veroveringszucht. Hillenius ziet het hopeloos in voor de westerse mens. Misschien zou er een kans liggen in de ‘humanere ideeën’ die uit de derde wereld afkomstig zijn, meent hij, maar daar komt hij dadelijk weer van terug, want die zouden we dan wel weer ‘met behulp van de meest agressieve reclame trachten te verbreiden’. Ik vraag me af waar hij die humane ideeën in de derde wereld is tegengekomen: in Nigerië, in Indonesië, bij El Fatah, bij Fidel Castro misschien, die zijn regering begon met openbare massaterechtstellingen? Ze zijn waarschijnlijk wèl te vinden bij de uitstervende Bosjesmannen en hier en daar bij een primitieve stamgemeenschap, maar die bepalen het gezicht van de derde wereld niet.
Serieuzer is het eveneens door Lorenz geïnspireerde en aan hem opgedragen boek van de Engelse psychiater Anthony Storr, Human Agression, in Nederlandse vertaling (Agressie bij de mens) verschenen bij J.A. Boom in Meppel.
Psycho-analytici zien over het algemeen de agressie te negatief, zegt Storr, dat is de nawerking van de oorspronkelijke opvatting van Freud, die agressie tot doodsdrift reduceerde. Bovendien zijn ze meer geïnteresseerd in frustratie dan in aangeboren instinct. Maar agressie is een instinct en het is zeer de vraag of het goed zou zijn als men haar door het wegnemen van bepaalde prikkels kon doen verdwijnen. Dat zou misschien ten koste van het initiatief gaan. Ik twijfel
er niet aan of Storr heeft daar gelijk in, maar hij heeft heel beslist ongelijk waar hij beweert dat agressieve drift alleen gevaarlijk wordt bij blokkering of frustratie. Lorenz denkt daar heel anders over: ‘het is de spontaniteit van het instinct,’ zegt hij, ‘die haar zo gevaarlijk maakt.’ Bij gebrek aan prikkels van buiten kan het instinct zich ontladen tegen een willekeurig object. De koraalvlinder in een aquarium doodt zijn vrouwtje indien er geen vijanden voorhanden zijn. Trouwens: de agressie is in de prille kinderjaren nog niet doelgericht en juist daardoor gevaarlijk. Zo moet de oermens ook begonnen zijn. De Pekingmens gebruikte zijn eerste werktuigen, bijl en vuur, om zijn broeder dood te slaan en te braden, zegt Lorenz, want naast de sporen van zijn vuur heeft men verschroeide mensenbeenderen gevonden. Dat wil niet zeggen dat hij een wreed monster was. Lorenz heeft het met zijn fijn Einfühlungsvermogen anders begrepen. Hij gist dat de Pekingmens reageerde als een kind van twee, drie jaar, die de gevolgen van zijn daad niet besefte. Zijn remmingen waren alleen op zijn natuurlijke bewapening afgestemd. ‘Of hij onthutst was toen hij de stambroeder dood voor zich zag liggen? Wij mogen het met zekerheid aannemen’.
De zinloze agressie, waar tegenwoordig de wereld zo vol van is, moet misschien veel eerder aan doelloos instinct dan aan de invloed van frustratie worden toegeschreven.
Storr onderscheidt normale en abnormale vormen van agressie: normaal is agressie als streven naar zelfstandigheid, abnormaal als haat en wrok, d.i. als reactie op frustratie. De agressieve component, die ieder mens bezit, is nodig voor de ‘afbakening van de territoriale grenzen van iedere individuele persoonlijkheid.’ Dat is een aardige formulering. Storr behandelt in verschillende hoofdstukken agressie bij depressieve, schizoïede, paranoïede en psychopathische persoonlijkheden. Dit laatste hoofdstuk is het interessantste, omdat de psychopatische persoonlijkheid zoals hij die beschrijft, tegenwoordig sterk op de voorgrond schijnt te treden. De agressieve psychopaath heeft een normale intelligentie, zegt Storr, maar hij kan zijn impulsen minder beheersen dan de gemiddelde mens. Hij valt op door zijn volslagen onverschilligheid voor de gevoelens van anderen. Hij is egoistisch, hebzuchtig en impulsief en eist bevrediging van zijn onmiddellijke behoeften. Hij wordt dikwijls misdadiger. Als hij geweld gebruikt,
heeft hij geen spijt. Hij kan niet tussen waarheid en leugen onderscheiden. Omdat hij onzeker is omtrent zijn eigen identiteit verzint hij allerlei rollen voor zichzelf. Hij is nooit gedeprimeerd, hij richt haat en agressie altijd tegen de buitenwereld, heeft geen zelfverwijt of schuldgevoel. Hij is ontstellend onbevreesd, zowel voor zijn eigen agressiviteit als voor die van anderen. Hij wordt door straf niet afgeschrikt, omdat hij geen gewone liefdesbetrekkingen met zijn medesen heeft ontwikkeld.
Hij reageert zelfs op straf door nog agressiever te worden.
Psychopathie is, zoals Storr zelf zegt, een nog zeer omstreden ziektebeeld, maar indien zijn beschrijving juist is zou men kunnen geloven dat er een golf van psychopathie over de wereld geslagen is. Bij geweldmisdrijven en gewelddadige massa-acties ziet men telkens de door Storr opgesomde eigenschappen op de voorgrond komen. Natuurlijk is het gezichtsbedrog. De laatste tijd zijn er onderzoekingen gedaan over fysiologische afwijkingen bij psychopathen en delinquenten. ‘Meer dan een kwart en minder dan de helft van de agressieve psychopathen,’ zegt Stort, ‘vertoont afwijkingen in het elektrisch ritme van de hersenen’. Een geringer deel heeft afwijkingen aan de geslachtschromosomen. Prof. Dr. D. Wiersma heeft dit onderwerp uitvoeriger, maar met meer wetenschappelijk voorbehoud, behandeld in zijn afscheidsrede aan de Leidse Universiteit, De forensische psychiatrie. Het is niet onwaarschijnlijk, zegt hij, dat zich bij mensen met een afwijkend aantal geslachtschromosomen vaker dan bij mensen met het normale aantal crimineel gedrag voordoet. Hij spreekt dus niet speciaal over psychopathie, wel gaat het ook hier voornamelijk over agressieve criminaliteit. Hoe het ook zij, waar een zo specifieke hereditaire factor in het spel is kan men niet aan epidemische verbreiding denken. De onrustbare toename van het schijnbaar psychopathische agressieve gedrag moet door algemene maatschappelijke oorzaken te voorschijn zijn geroepen.
De dreiging van de atoombom, de overbevolking, de opeenhoping van mensen in grote steden en woonkazernes, de veranderde familieverhoudingen, het verbroken contact tussen de mens en zijn werk, dat zijn allemaal belangrijke factoren, toch wordt er, naar mijn mening, van psychoanalytische zijde nog niet in de juiste richting gezocht. Het gaat namelijk niet om maatschappelijke verschijnselen
als zodanig, maar in de eerste plaats om de maatschappelijke en politieke structuur, om de hiërarchische verhoudingen. Lorenz zegt terecht: zonder hiërarchie als ordeningsprincipe is er geen hogere vorm van samenleving mogelijk. Dit geldt voor de mensen zo goed als voor de dieren. In de hiërarchie weet iedereen zijn plaats. In primitieve stamgemeenschappen is de agressie om zo te zeggen gereglementeerd. Binnen de stam is ze in vaste banen geleid, ze wordt bij voorkeur uitgeleefd tegenover vijandige stammen. In iedere goed georganiseerde maatschappij wordt agressie preventief beperkt door wetgeving en moraal. Strijd blijft er altijd en dat is heilzaam. In een democratie voeren partijen en belangengroepen strijd met woord en geschrift, propaganda en organisatie, verkiezingen en straatdemonstraties. In normale omstandigheden komt daar geen lijfelijk geweld bij te pas. Volgens het gewone spraakgebruik is het geen agressie. Onder een dictatuur is strijd onmogelijk, er is agressie van boven af, preventief en repressief. Ieder individu weet zijn plaats, maar dat plaatsje is zo klein dat er van een bevestiging ‘der territoriale grenzen van de persoonlijkheid’ geen sprake kan wezen.
Wij leven op het ogenblik noch in een echte democratie, noch onder een dictatuur, maar in een opkomende massa-democratie. De vrijheid om strijd te voeren is groter dan ooit, maar er is geen krachtige strijdbaarheid meer. Inplaats daarvan is er veel agressie. Er is een nivelleringsproces aan de gang tussen stad en land, standen en klassen. Niemand weet meer zijn plaats. De massa wordt een ‘anonieme groep’ (Lorenz) zonder samenhang, want de binding aan een elite ontbreekt. Het publiek begrijpt niet meer hoe de maatschappij functioneert en voelt zich (ten onrechte) rechteloos. Dat werkt een stemming van malaise in de hand, gepaard gaande met angstgevoelens en regressie tot instinctieve gewelddadigheid. In de massa-democratie heeft een disproportionele ontwikkeling der psychische functies plaats, zegt Mannheim. De techniek is tot het uiterste gerationaliseerd, maar de redelijkheid in het beheersen van menselijke relaties gaat steeds meer verloren.
Als reactie tegen de bureaucratisering gaan anarchistische leuzen opgeld doen. Ze zijn volslagen irreëel. In een tijd waarin wereldproblemen om oplossing vragen, kern-reactoren, computers en ruimtevaart-projecten milliarden verslinden en de overheidszorg steeds grotere
bevolkingsgroepen omvat, is centralisatie onvermijdelijk. Als men in plaats van anarchisme individualisme propageerde zou het prachtig zijn. Het individualisme komt in het gedrang, maar daar hoeft men niet in te berusten. Integendeel, de verdediging van individuele vrijheid moet inzet van iedere strijd zijn.
Het is mogelijk tegenwichten tegen de bureaucratie te vormen door autonome belangengroepen in het leven te roepen, zoals de universiteit of een organisatie van kunstenaars. In dit opzicht zijn de tegenwoordige massabewegingen van de jeugd het meest hoopvolle wat er is, maar in ander opzicht zijn ze het meest verontrustende. Verontrustend waar ze door agressie tracht te bereiken wat in een land als het onze kan en moet worden veroverd door democratische strijd. Het ergste is niet dat er bij die acties wel eens kleine excessen voorkomen, het ergste is wat er achter staat.
De hedendaagse jeugd is in opstand tegen de oudere generatie, ze schijnt te menen dat ze helemaal opnieuw beginnen kan. Natuurlijk put ze wel degelijk uit tradities, haar leuzen zijn ontleend aan grootvaders tijd. Ze interpreteert begrippen als ‘kapitalisme’ en ‘imperialisme’ op een manier die aan een realiteit van een halve eeuw geleden beantwoordt.
Ze heeft nog niet bemerkt dat Rusland en China imperialistische mogendheden bij uitstek zijn. Haar anti-imperialisme is anti-amerikanisme. Daarmee komt ze in het verkeerde kamp terecht. Deze jeugd beroept zich op Lenin en Mao Tse Tung, op Fidel Castro en Che Guevara, op zichzelf al een bewijs dat ze voor de vernieuwing van onze eigen maatschappij niets te bieden heeft.
Natuurlijk is het onjuist te spreken van ‘de’ jeugd. De jeugd omvat alle mogelijke mentaliteiten en stromingen. Maar degenen die er anders over denken laten weinig van zich horen. Christelijke jongeren (en ouderen) discussiëren graag met ‘Marxisten’, daarbij blijkt telkens opnieuw dat zij zelf geen inbreng hebben en er naar hunkeren voor het ‘Marxisme’ te kapituleren.
De jeugd ontplooit haar revolutionaire activiteit bij de gratie van de democratische lankmoedigheid. Ze kan niet echt revolutie maken, het ontbreekt haar aan machtsposities, aan kennis, aan ervaring. Tijdens de bezetting van het Maagdenhuis wees een enquête uit, dat 95% van de studenten meer voor democratische methoden voelden, maar de
andere 5% bepaalden het karakter van de actie. Misschien besefte de meerderheid wèl dat het haar nog aan rijpheid ontbrak en zweeg ze juist daarom. Misschien is er onder hen een voorhoede in wording die over 5 of 10 jaar met nieuwe ideeën naar voren zal komen. Maar intussen is er al veel onheil aangericht. De democratie is in gevaar. Ze heeft veel gebreken, ze moet vernieuwd en versterkt worden, maar vóór alles verdedigd, al is ze nog zo onvolmaakt. Alleen een democratie waar het hele westen achter staat kan de atoombom ongevaarlijk maken, alleen een sterke democratie kan er voor waken dat de vrijheid om voor de bevestiging van de ‘territoriale grenzen der persoonlijkheid’ te strijden behouden blijft. Als de dictatuur eenmaal is binnen gehaald is het te laat.