Alan Sillitoe:
The road to Volgograd (W.H. Allen, 1964)
In een roman van Brigid Brophy zingt een jonge Franse chansonnière op een feest. Wij lezen: ‘Françoise Clouet began to shout a love song’. Bij het schrijven van zijn rapport over een bezoek aan de Sowjet-Unie heeft Alan Sillitoe Françoise tot voorbeeld gekozen. The Road to Volgograd is een liefdeslied – fortissimo gezongen. De liefde is blind en dat is maar goed ook, anders was er wellicht geen liefde. Niet althans van de soort die Sillitoe voor Rusland voelt: de romantische.
Sillitoe, ex-fabrieksarbeider, thans bekend romanschrijver, is een man van communistische overtuiging, een overtuiging die voortgesproten is uit zijn ervaring als lid van het proletariaat, maar die hoogstwaarschijnlijk ook veel met zijn persoonlijkheid te maken heeft. Er deugt niets van het kapitalistische stelsel en er kàn niets van deugen, daar de basis rot is. Zijn houding ertegenover is daarom niet eens een kritische – er valt immers niets te bekritiseren, zo’n verrotte boel kan men slechts verafschuwen, verwerpen en… belasteren. Het stelsel dan, maar de mensen niet. Althans, niet de arbeiders. Deze, hun leven, problemen, beweegredenen, kan men, als men de begaafdheid daartoe bezit, en die bezit Sillitoe in ruime mate, beschrijven. Met begrip, vertedering, zelfs met liefde – nogmaals van de romantische soort, maar ook met een zekere graad van objektiviteit. Deze belangstelling voor mensen, en het vurige, gewelddadige, van zijn opstandigheid vormen hoofdelementen in Sillitoe’s schrijven. Dat zijn kracht in het eerste, zijn zwakheid in het tweede, ligt, laat The Road to Volgograd thans keurig zien.
In de Sowjet-Unie is de schrijver niet meer in een verdorven milieu maar in een paradijs. Hier is alles nobel, heldhaftig en rein. De kreten van verontwaardiging veranderen in kreten van bewondering… en zijn niet meer om aan te horen. De mensen, slechts vluchtig ontmoet, verliezen al hun kapitalistische plooien en wratten en worden allen fris, gezond en mooi: poppen, die lachen kunnen, maar huilen nooit. Zelfs als men acht jaar lang gevangen gehouden wordt – ten onrechte – haalt men de schouders op en
zegt men: ‘That’s life!’ En die sowjet air hostesses en begeleidsters – iedere keer dat er een hiervan op de Sillitoe-horizon opdoemt, kan de lezer rustig op het woord ‘goodlooking’ wachten, en nooit en te nimmer zal hij worden teleurgesteld. De beste aanbeveling voor de mannelijke gidsen (meestal schrijvers van romans over stuwdammen) lijkt ‘a good, quiet drinker’ te zijn. Er wordt veel, zeer veel, gedronken en nog meer gegeten tijdens dit korte bezoek aan de Sowjet-Unie (die toch, zoals wij allen, deel uitmaakt van een wereld waarin miljoenen nog aan honger sterven). Aan sommige maaltijden lijkt geen eind te komen. Vandaar misschien dat men zelden tot enige discussie over politiek, economie, schrijven en schrijvers komt, behalve dan de meest pueriele. Wel praat men over de literaire kritici op een toon die aan Herman Goering’s uitlatingen over kultuur in ‘t algemeen doet denken.
Daar Sillitoe duidelijk gekozen heeft, een boek te schrijven, dat niets in de weg van een verdere uitnodiging van sowjetzijde zou kunnen leggen, blijft er voor de lezer, die al dit schoons niet argeloos voor waar wil aannemen, niets over dan tussen de regels te gluren, of aan het vermelde een eigen interpretatie te verlenen. Wat een aardig spel kan vormen.
In het hoofdstuk Day of the People, dat aan de oorverdovende optocht van één mei op het Rode Plein gewijd wordt en de apotheose van het boek moet vormen, komt men enkele charmante beelden van de Russische ‘way of life’ tegen. Bij voorbeeld: a) Everyone was shovelled into the crush; b) Militiamen… catch hold of people and fling them aside, move into them; c) Some people cheer and clap, but they look like dummies in a silent film; d) a river of individuals whose water is as controlled as that of the rivers Yenesei, Dnieper, Angara; e) Young children, Pioneers, race across the Square and shout: ‘Thank you to the Party for our secure and happy childhood’ – geen wonder dat men in Rusland geen behoefte aan griezelfilms voelt.
Van James Joyce leest men dat ze hem in Stalingrad in een krankzinnigengesticht zouden hebben opgesloten. Dit wordt met een brede glimlach door een dichter meegedeeld. Dezelfde lichtende ster, Lednew, verklaart waarom de dichters van Stalingrad slechts heroïsche gedichten schrijven. Omdat het publiek dit wil, (alwéér het ouwe, kwade kapitalistische principe van vraag en aanbod aan het werk), en omdat zulke gedichten nodig zijn, om de herbouw van de stad te bevorderen.
Aardig ook is Sillitoe’s bezoek aan enkele scholen, waar Lenin duidelijk de plaats van de Jezus van de westerse zondagsscholen inneemt. De kinderen maken een album waarop in gouden letters staat: Lenin, Onze Leraar en Vriend, van een kleurplaat voorzien, waarop de leider op een bank in een park zit naast een meiske met een poesje en een lezend jongetje met ernstig gezicht. Zijn beeld waakt ook over hun slaap: ‘benignly guarding this nest of innocents.’ Hieruit trek ik de conclusie dat ook de kinderen in de Sowjet-Unie onherkenbaar vervormd zijn. In deze slaapkamer
moest Sillitoe een masker voor de mond dragen. Hij was haast bang om te ademen… ‘lest I… give them some disease from Europe’.
Niettegenstaande de kolder is er wel wat voor het boek te zeggen. Het geeft de sfeer weer van een groot land waar veel wordt verricht en waar een gevoel van solidariteit leeft. Het maakt duidelijk waarom de Russen geen prijs stellen op een verenigd Duitsland, en men kan ze slechts gelijk geven. Sillitoe doet geen poging om zijn liefde en zijn gourmandise te verbergen. Hij geeft toe, dat hij als een prins behandeld wordt: ‘he never had it so good’. Tenslotte: zijn boek, in tegenstelling, goddank, tot het oorlogsdagboek van de schrijver Simonow, is kort en telt maar 170 blz. Dat van Simonow 2000.
Over een boek van de Montherlant schreef J.E. Kool-Smit in dit blad dat deze auteur liet zien ‘hoe een fanaticus tot onthechting komt: door de ontdekking van de betrekkelijkheid.’ Voor Sillitoe’s overtuiging heb ik respect. Ook voor zijn grote liefde. Onthechting zou ik hem in geen geval willen toewensen. Wel, echter, de ontdekking van de betrekkelijkheid. Deze zou o.a. zijn neiging tot megalomanie in toom kunnen houden.
James Brockway