Albert Meijer
Trots
Vijftig jaar terug was ik ziek geweest. In mijn zieke hart woonde een geheim dat het daglicht niet kon verdragen. Alleen in de schaduw kwam het tevoorschijn, vanonder mijn kleren, tussen mijn ribben door. Mijn ware ik kon zich slechts laten zien in achterkamertjes, louche cafeetjes, herentoiletten. Naakt, verscholen, vies, maar echt.
Vijftig jaar was lang genoeg voor verandering. De regenboogvlag hangt niet langer halfstok, maar wappert trots op rondvaartboten, winkelboulevards, zelfs kerktorens. Zonder noemenswaardige lichamelijke veranderingen is de homo ineens kerngezond. Homoseksualiteit als ziekte werd genezen door veranderende definities.
Homoseksualiteit is een industrie geworden. Gay is interessant, exotisch, spannend en is, in de juiste handen, goud waard. Dus worden ciderreclames gericht op homoseksuele consumenten, roepen popdiva’s om het hardst over homorechten en wordt er geen tv-serie meer gemaakt zonder minstens één gay personage. Er zitten prima bedoelingen achter, maar gaat het hier om emancipatie of marketing?
Ook de politiek casht in op de homo. Een VVD-boot vaart trots door de Amsterdamse grachten. ‘Overal homo kunnen zijn’ staat op de ene kant. ‘Safety for everyone’ aan de andere. Een jaar ervoor stemde de VVD-fractie in de Tweede Kamer nog tegen een verbod op weigerambtenaren. En maar dansen.
Homoseksualiteit is een industrie geworden
Ik zeg niet dat reclamemakers, popdiva’s, serieschrijvers en VVD-politici de homobeweging geen warm hart toedragen. Ik geloof het graag. Hun inzet schijnt een fel licht op een onderwerp dat al te lang in de schaduwen was verborgen, maar nu wordt het hopeloos overbelicht. Ik hoef de televisie maar aan te zetten of ik zie knuffelhomo’s en gay best friends massaal uit het kastje komen. De tv-homo is krachtig, dapper, knap, vrij, onbezonnen en boven alles sassy. Een voorbeeld voor ons allen. Een baken van trots.
Het probleem is dat de tv-homo een bepaald verwachtingspatroon schept. De homo is een doelwit geworden. Geen doelwit van spot, maar van ongegronde bewondering. Op feestjes word ik aanbeden om mijn vermeende zelfvertrouwen. Het zijn meestal meisjes, dronken van de rosé, die het knap en leuk en oneindig interessant vinden dat ik ‘mezelf’ durfde te zijn. In hun ogen zit ik op een roze wolk. In mijn ogen is het gebakken lucht. Don’t be a drag, just be a queen is de slogan, maar wat als je niet in een koninklijk middelpunt wilt staan?
Vijftig jaar later ben ik niet ziek meer, maar een ongezonde trend. Alles wat we wilden was gezondheid. Gelijkheid. Acceptatie. Trots. In ruil daarvoor werden we een politieke speelbal, een mediahype, een televisietrend en een afzetmarkt. We werden slimme, sexy, sassy strijders voor gelijkheid, maar van zo’n kaliber dat we onmogelijk aan alle eisen konden voldoen. We wilden onszelf zijn, maar hoe kun je trots op jezelf zijn als je trots móét zijn?
Albert Meijer (1986) is niet boos, maar doet graag alsof. Hij werkte als columnist voor jongerenblad Expreszo en studeerde onlangs af. Nu mag hij zichzelf zowel musicoloog als Europa-deskundige noemen en dat doet hij dan ook graag. Hij woonde in Zweden, Oostenrijk en Japan, maar is nu neergestreken in Brussel om te werken voor de Europese Commissie.