
Alle eendjes zwemmen in het water
door Adriaan Morriën
Waarom wordt er door de communisten nauwelijks meer gesproken over de dictatuur van het proletariaat, maar wel over volksdemocratie? In de eerste plaats, omdat de term dictatuur door het nationaal-socialistische experiment veel van zijn aardigheid heeft verloren, zoals het nationaal-socialisme ook een aantal andere communistische verschijnselen in discrediet heeft gebracht. Verder omdat het begrip volksdemocratie voor de Russen een bruikbare formule was om langs de weg van een plompe geleidelijkheid het communisme te introduceren in landen, waar niet eenvoudig met een proletarische omwenteling kon worden volstaan, maar waar een historisch ontwikkelingsproces moest worden geënsceneerd, dat men zich daarna in een versneld tempo liet afspelen. De term volksdemocratie deed dienst als de fuik, die door een kooiker voor het vangen van eenden wordt gebruikt. De volksdemocratische fuik begint in een bedrieglijke plas, die de neergestreken eenden nog de illusie van vrijheid laat. Zij eindigt in de kooi, waar de lokeenden van de braadvogels worden gescheiden en waar de grote wildvanger reeds aan zijn volgende slag denkt. Er is een derde reden waarom de communisten van volksdemocratie in plaats van dictatuur van het proletariaat spreken.
De tweede wereldoorlog heeft een einde gemaakt aan de afzondering, waarin volkeren vóór 1940 konden leven. De Organisatie van de Verenigde Volkeren bezit een groter prestige dan de voormalige Volkerenbond alleen al doordat landen, die vroeger deel uitmaakten van een koloniaal rijk, nu door zelfstandige zaakwaarnemers zijn vertegenwoordigd. Ook al is het praktische effect van de resoluties van de Uno beperkt, het feit dat er een wereldpodium bestaat, heeft een saamhorigheid doen ontstaan die, hoe gebrekkig en tegenstrijdig ook, bepaalde voorstellingen tot gevolg heeft gehad, waaraan de gedragingen van volkeren worden getoetst. Terwijl iedereen de mond vol heeft over het zelfbeschikkingsrecht van de volkeren, is de nieuwsgierigheid naar wat volkeren binnen hun grenzen uitvoeren nooit zo groot geweest als nu. Wij leven in glazen huizen. Er bestaat een complex van beginselen, dat door een regiem, op zijn minst in schijn, moet worden behartigd, wil het voor een ‘fatsoenlijke’ regering doorgaan. Zelfs de Russen hebben er een propagandistisch belang bij om hun dictatuur voor democratie te laten verslijten, vanwege het effect van een dergelijke term op volken, die zij niet onmiddellijk in hun volksdemocratische fuik kunnen lokken.
De beginselen, waardoor het politieke wereldgeweten wordt bepaald, zijn de beginselen van vrijheid, democratie en zelfbeschikkingsrecht van de volkeren. Ook al kan men volken nog altijd in kleine en grote volken verdelen en al is de macht, waarover regeringen beschikken, de factor waardoor uiteindelijk bepaalde dingen gebeuren en andere worden nagelaten, deze machtsfactor betekent niet langer een absolute kwaliteit. Men bereikt tegenwoordig alleen met macht minder dan vóór 1940, toen de italiaanse verovering van Abessynië als een voldongen feit werd geaccepteerd door landen, die heel goed in staat waren geweest haar te verhinderen, maar door hun koloniale bezittingen tot een medeplichtigheid werden gedwongen, waarvoor zij niet meer ronduit konden uitkomen. Zelfs de bezetting, vóór de oorlog, van Oostenrijk en Tjecho-Slovakije door Duits-
land zou op het ogenblik een waagstuk zijn, waarvoor waarschijnlijk Hitler zou zijn teruggeschrokken. Het nationaal-socialisme kreeg nog juist de gelegenheid te profiteren van een historische constellatie, die zijn opkomst mogelijk maakte. Het was een provinciaal verschijnsel, een monsterproces achter gesloten deuren, waarbij Engeland en Frankrijk er krampachtig op bedacht waren de deuren gesloten te houden.
De Russen, die in de voorkamer van hun glazen huis veel voorzichtiger te werk zijn gegaan dan de Nazi’s, hebben dat heel goed begrepen. Zij hebben de Komintern afgeschaft. Zij spreken niet van ‘Lebensraum’, maar van ‘volksdemocratie’. Zij noemen hun kolonialisme een binnenlandse aangelegenheid van de volkeren, die zij in hun grote eendenkooi hebben gelokt. Zij houden de deuren gesloten, ook al wordt het huis steeds groter. Maar omdat ook zij achter glas zitten, brengen zij hun terminologie in overeenstemming met het politieke en ideologische esperanto, dat buiten de volksdemocratische provincie tot algemene voertaal is verheven. Dat zij daarbij, tot vertedering van bepaalde West-Europese intellectuelen, geregeld met een gewestelijk accent spreken, weten zij zelf even goed als wij, zoals iedere boer dat beseft wanneer hij zijn jaarlijkse uitstapjes naar de hoofdstad onderneemt. Zolang de Russen hun uitstapjes naar de Uno blijven ondernemen, zullen zij proberen hun spraakgebruik aan de algemene voertaal aan te passen. Het alternatief zou immers zijn, dat zij ronduit voor hun provinciale dialect(iek) zouden moeten uitkomen.
Tijdens een persconferentie met Wolfgang Leonhard, een jonge Duitser die na 1933 in Rusland werd opgevoed, een complete scholing tot partijfunctionaris doorliep, enkele jaren geleden van Oost Duitsland naar het Westen vluchtte en in De revolutie laat haar kinderen gaan (Uitg. De Bezige Bij, Amsterdam) een uitvoerig en koel verslag geeft van zijn ervaringen in de russische heilstaat, maakte een van de aanwezige Hollanders de opmerking, dat wij in West Europa nog slechts met ideeën omgaan zonder erin te geloven. Aan de toon, waarop hij deze verzuchting slaakte, was duidelijk te horen hoezeer hij onder dit gebrek aan geloof gebukt ging en hoe graag hij in iets zou willen geloven, al was het dan niet het communisme. Er lopen in ons land nog veel kunstenaars en intellectuelen rond, die graag in het communisme zouden willen geloven wanneer het niet zo ruw om zich heen zou slaan. Er zijn er natuurlijk ook, die er met inbegrip van zijn ruwheid in geloven, omdat het zo mooi in beweging is, een mobiliteit waarvoor de gebeurtenissen in Hongarije hun het zoveelste bewijs leveren.
Natuurlijk ‘geloven’ wij niet meer in de ideeën, waarvan wij voor de organisatie van onze samenleving gebruik maken. Dat wij er niet in geloven is juist een van de redenen waarom wij het in West Europa uithouden en er zo nu en dan ‘gelukkig’ zijn. Waar het geloof ophoudt begint het tijdverdrijf, de vacantie van het leven, waarin wij van het ouderlijk gezag van schoolmeesters zijn bevrijd. Het is niet zonder betekenis dat het communisme tot bloei is gekomen in een land, dat geen ingrijpende geloofshervorming heeft gekend en dat zijn middeleeuwse feodalisme tot in de negentiende eeuw had bewaard. Het communisme heeft in Rusland op zijn minst even hard geprofiteerd van de historische achterlijkheid, waarin het land ten opzichte van West Europa was gebleven, als van de socialistische theorieën die in datzelfde West Europa tot ontwikkeling zijn gebracht. Wij geloven niet in de volstrektheid van de beginselen, waarvan wij ons gedrag afhankelijk maken, omdat er voor ons geen absolute macht bestaat, die ons deze beginselen als een last op de schouders laadt. Vrijheid, democratie en zelfbeschikkingsrecht van de volkeren zijn principes, die uit de christelijke geloofsleer zijn afgeleid, maar die pas een zekere geldigheid hebben verkregen, nadat het Christendom in West Europa van zijn absolute pretenties was beroofd en de kerk tot onderhandelen werd gedwongen. Het communisme heeft geprobeerd de scheiding tussen kerk en staat, die het definitieve afscheid van de Middeleeuwen betekent, ongedaan te maken. Het heeft zich van absolute argumenten bediend en aan het historische materialisme een[Zie vervolg p. 42]