Anne Pries
Lidia Kornejevna Tsjoekovskaja
Zes jaar gelden had ik Tsjoekovskaja voor het laatst gesproken in Peredelkino en nu, na mijn Siberiëreis, wilde ik proberen haar nog eens op te zoeken. Ik belde haar uit een openbare cel op straat. Een cel is eigenlijk te veel gezegd, het was zo’n perspex koepeltje met een telefoontoestel erin. Door het verkeerslawaai hoorde ik niet meteen wie er aan de andere kant had opgenomen, ik dacht dat het Finotsjka was, de secretaresse en steun en toeverlaat van Lidia Kornejevna Tsjoekovskaja en ik was al bang dat ze zelf niet thuis zou zijn. Toen ik mijn naam had herhaald en verteld had dat ik destijds verschillende malen bij Tsjoekovskaja was geweest, hoorde ik tot mijn verrassing de stem zeggen dat ik nog dezelfde middag langs mocht komen, maar niet langer dan een half uur, ‘want ik ben ziek’. Ik had Tsjoekovskaja zelf dus aan de lijn.
Vlakbij het Rode Plein kocht ik in een ‘Berjozka’ (een winkel waar je voor ‘invaloeta’, dat wil zeggen westers geld, allerhande spullen kunt kopen die voor roebels niet te krijgen zijn) een paar blikken Grieks sinaasappelsap en twee pond Deense ham voor de zieke. Om twee uur ‘s middags stond ik voor haar huis in de Gorkistraat. Lidia Kornejevna had me uitgelegd dat er in het portaaltje beneden een toetsenbord was aangebracht en na het indrukken van een bepaalde cijfercombinatie zou de tweede deur opengaan, de toegang tot het trappenhuis. Bij mijn vorige bezoek was dat bord er nog niet, je kon toen gewoon doorlopen. De brede deur van haar appartement op de zesde verdieping had nog steeds geen bel, maar toen ik had geklopt deed Finotsjka direkt open.
Lidia Kornejevna zat op de bank in de huiskamer, waar ook haar bed stond. Een wit gezicht, wit haar, een witte wollen omslagdoek, die combinatie riep het beeld op van een broos oud vrouwtje; de dikke bril paste
er niet bij en haar stem, haar manier van spreken ook niet. Ze was nu bijna blind, zei ze, maar ze probeerde nog zoveel mogelijk te werken. Een week geleden was ze in haar datsja in Peredelkino opeens bewusteloos geraakt en omdat ze alleen was had het nogal lang geduurd voor er hulp kwam. Ook nu had ze steeds last van haar hoofd, duizelingen, en ze was erg gauw moe.
Hoewel ze mij waarschijnlijk zag als een vage vlek, wist ze toch precies wie ik was, ze herinnerde zich kleine details van mijn vorige bezoek. Ik wilde graag met een goed bericht beginnen en vertelde dat haar herinneringen aan Anna Achmatova in het Nederlands zouden verschijnen. Tot mijn verbazing was ze daar helemaal niet mee ingenomen, integendeel, ze werd zelfs een beetje kwaad. ‘Hoe kan dat’, vroeg ze, ‘daar weet ik totaal niets van, ik heb daar geen toestemming voor gegeven, hoe is dat dan mogelijk?’ Tja, ik had het zelf niet vertaald, dus het fijne wist ik er niet van. Waarom ik het eigenlijk niet vertaald had, wilde ze weten, ik had er destijds toch met haar over gesproken. Dat was een netelige kwestie. Ik moest haar nu uitleggen dat de uitgevers die ik had benaderd niet in haar Zapiski geïnteresseerd waren, dat men pas later, na het verschijnen van de Franse tekst, het boek in het Nederlands wilde uitgeven aangetrokken door de naam Achmatova, en dat er inmiddels een andere vertaler was benaderd.
Toen de Franse vertaling ter sprake kwam werd Tsjoekovskaja opnieuw kwaad. Ze had er geen goed woord voor over en ze wilde niet dat hij voor wat dan ook werd gebruikt. Jullie hebben toch wel uit het Russisch vertaald? Wat dat betreft kon ik haar gerust stellen. Het eerste deel dat de periode 1938-1941 weergeeft, en het tweede deel de jaren vijftig omvattend, zijn tot één band gereduceerd, uitgaande van de oorspronkelijke Russische tekst, vertelde ik. Wie de selectie dan gemaakt had, wilde ze weten, welke versie van het tweede deel als uitgangspunt was genomen: de eerste uit 1974, die eindigt met de beschrijving van de dag in maart 1956 waarop Tsjoekovskaja en Achmatova de inhoud van de geheime rede van Chroesjtsjov vernemen (waarin Stalin wordt ontmaskerd), of de tweede uit 1980, die tot december 1962 doorloopt en dus veel uitgebreider is. Dat kon ik niet zeggen, maar ik beloofde haar er na mijn terugkeer navraag naar te doen.1. Het eerste deel van mijn Zapiski, ging Tsjoekovskaja voort, heb ik ook opnieuw bewerkt. Deze nieuwe versie is eveneens veel uitgebreider en
geeft meer achtergrondinformatie. Finotsjka liet mij het typoscript zien van het herziene eerste deel wat nog steeds niet in het Russisch is gepubliceerd. Tsjoekovskaja vervolgde, ‘het ligt maar in Parijs en er gebeurt kennelijk niets mee.’2. Ik vind het een onverdraaglijke gedachte dat er nu vertalingen gaan circuleren van de oude versies. Dat wil ik niet en ik heb daarvoor ook geen toestemming gegeven. Kan er nog iets aan gedaan worden? Ik wist het ook niet. Ik kon alleen ter geruststelling zeggen dat aangenomen moest worden dat de uitgever – een voor Nederlandse begrippen grote uitgever – op legale wijze de rechten had verkregen. Wie haar dan beschermde, vroeg Lidia Kornejevna zich af. De schrijversbond in elk geval niet, daar was ze in 1974 uitgezet en een Sovjetauteur die in ongenade is gevallen moet auteursrechtelijk gezien voor zijn eigen belangen opkomen; aangezien zijn werk alleen illegaal buiten de Sovjetunie kan verschijnen, is hij overgeleverd aan zijn vertegenwoordiger, die hij natuurlijk niet gewoon even kan opbellen.
Dus vroeg Tsjoekovskaja mij om twee dingen voor haar te doen. Ten eerste een brief te schrijven aan haar vertrouwensman in Parijs, die het manuscript van de nieuwe versie van deel I moest hebben, met het verzoek de onmiddellijke publicatie ervan te bewerkstelligen en de verantwoordelijke instantie op de hoogte te brengen van het feit dat zij, Tsjoekovskaja, geen vertalingen meer wenst van de oude versies. Dat ze bovendien geen verkorte uitgaven toestaat als ze niet van te voren de selectie heeft goedgekeurd. Dat ze zich voorts distantieert van de Franse vertaling, die zonder voorwoord is verschenen, zonder de uitgebreide verklaringen achterin en bovendien wemelt van de fouten. (Men spreekt bijvoorbeeld over Joeri Lermontov, zei ze, dat is even dom als wanneer je het hebt over Thomas Shakespeare.) Ten tweede vroeg ze mij deze hele kwestie in Nederland onder de aandacht te brengen.
Een andere ergernis waren sommige flapteksten, ging Lidia Kornejevna verder. Daar stond soms de grootste onzin. Neem nou deze – ze liet een Deense vertaling van een van haar boeken zien, ik geloof dat het Otkrytoe slovo was. Op de achterkant van het boek stond dat Lidia Tsjoekovskaja, dochter van Kornej Tsjoekovski, bevriend was of was geweest met Anna Achmatova, Aleksandr Solzjenitsyn, Lev Kopelev en Andrej Sinjavski. ‘De
eerste beweringen zijn natuurlijk juist’, aldus Tsjoekovskaja, ‘maar met Kopelev ben ik helemaal niet bevriend, dat is trouwens geen schrijver, hoewel dat er buiten staat, en Andrej Sinjavski heb ik nog nooit ontmoet. Waarom zijn de uitgevers niet wat zorgvuldiger, het is een kleine moeite om zo’n tekst op juistheid te controleren!’
Ik had medelijden met Tsjoekovskaja die lijdelijk moest toezien dat anderen nonchalant met haar werk omsprongen, terwijl ze zelf zo precies is. Ik kon helaas niets voor haar doen, behalve na mijn thuiskomst meteen die brief schrijven en de uitgever opbellen, en proberen te achterhalen waar de communicatiestoornis was opgetreden.3. Op mijn vraag hoe het stond met het derde deel van de Zapiski (de laatste periode, Achmatova stierf op 5 maart 1966) antwoordde ze dat deel iii nog niet gereed was voor publicatie.
Vervolgens kwam het gesprek op Valentin Raspoetin, de Siberische schrijver van wie ik een verhaal had vertaald en die ik net in Irkoetsk had ontmoet. Het hele plan om met de Transsiberiëexpres naar Irkoetsk te gaan had juist tijdens het vertalen van Vlucht naar de wouden vaste vorm aangenomen. Ik wilde de Angara zien, de rivier die in Raspoetins verhalen zo’n grote rol speelt en een indruk krijgen van de natuur daar. Ik vertelde Tsjoekovskaja dat ik uitgebreid met Raspoetin had gesproken, waarna ze wilde weten wat dat voor iemand was. Ik antwoordde dat ik hem echt iemand van buiten vond, een dorpsjongen in de goede zin van het woord, vriendelijk, eenvoudig, iemand die dicht bij de natuur staat, van het platteland houdt en daar over schrijft en dat naar mijn mening goed doet. Tsjoekovskaja had ook iets van hem gelezen, ze vond hem een goed schrijver maar zijn specifieke taalgebruik kon ze niet waarderen. Volgens mij is het geen intellectueel, zei ze. Ik kon me dat van haar heel goed voorstellen. In de ogen van Tsjoekovskaja is Raspoetin ook geen intellectueel; hij kent bijvoorbeeld geen vreemde talen, alleen Frans kan hij een beetje lezen, zoals hij zelf zei. Wat zijn taalgebruik betreft, als je met hem praat spreekt hij gewoon Russisch natuurlijk, net als iedere andere beschaafde Rus, maar hij schrijft over het leven op het Siberische platteland, dorpsverhalen, en zijn taalgebruik past zich daarbij aan. Het is spreektaal met vrij veel dialect, of in ieder geval iets wat daar dicht bij komt. Tsjoekovskaja heeft een heel
andere stijl, zij is ook een totaal andere persoonlijkheid met een andere belangstelling. Het is een vrouw van grote eruditie, opgegroeid in Petersburg Leningrad. Door haar vader, de schrijver Kornej Tsjoekovski, kwam ze al jong in contact met kunstenaars en schrijvers. Haar leven lang is ze eigenlijk met literatuur bezig geweest, al bleef haar literaire werk altijd in de schaduw van dat van anderen, van Achmatova bijvoorbeeld. Tsjoekovskaja gaat uitermate precies met taal om, zij kiest haar woorden met zorg en die keuze maakt ze uit een andere verzameling dan Raspoetin.
Eigenlijk was ik deze keer vastbesloten om Lidia Kornejevna te vragen naar de mogelijke oorzaak van haar breuk met Achmatova. In december 1942 was er plotseling een einde gekomen aan hun toch meer dan vriendschappelijke relatie en het zou tien jaar duren voordat de twee vrouwen elkaar weer gingen bezoeken. Hoewel er in het nieuwe tweede deel van haar Zapiski wat meer over deze kwestie wordt gezegd, blijft de zaak mysterieus. Speelde Nadjezjda Mandelstam hierbij nog een rol, heeft Tsjoekovskaja nu, veertig jaar later, werkelijk geen idee waarom Achmatova zo kwaad op haar was. Destijds durfde ik dit onderwerp niet aan te roeren, ik vond het te persoonlijk en hoewel het nog steeds een teer punt was, meende ik er toch over te moeten beginnen, omdat het een zaak is die veel mensen bezighoudt. Maar nu was Tsjoekovskaja duidelijk ziek en ik kon niet de moed opbrengen om haar ermee lastig te vallen, ik was bang haar te kwetsen en bovendien was er geen tijd voor, het half uurtje was eigenlijk al om.
Wel bracht ik Natalja Iljina nog ter sprake. Natalja Iljina is een journaliste, geboren in 1914 (ze is dus zeven jaar jonger dan Lidia Kornejevna) en in de jaren vijftig was ze zeer bevriend met Achmatova. In 1980 verscheen er in Moskou een boek van haar getiteld Soedby (Lotgevallen) en een hoofdstuk eruit was gewijd aan Anna Achmatova. Tijdens het lezen van Natalja Iljina’s herinneringen aan Anna Achmatova viel het mij op hoezeer haar beschrijving van Anna Andrejevna leek op die van Tsjoekovskaja. Hier en daar was de gelijkenis zo sterk dat ik het gevoel kreeg een tekst van Tsjoekovskaja in handen te hebben. Nu was het natuurlijk wel zo dat beide vrouwen dezelfde persoon beschreven in dezelfde fase van haar leven, dat ze allebei een grote bewondering hadden voor Achmatova, maar zelfs als
je dat allemaal in aanmerking nam bleef het toch merkwaardig dat sommige details bijna woordelijk overeenstemden, of juist opvallend verschilden: zomer bij de een wordt winter bij de ander, een tram wordt een bus, een armoedige regenjas wordt een armoedige bontjas, maar de passage is verder identiek. Ik wilde graag de mening van Tsjoekovskaja zelf horen. Lidia Kornejevna vertelde dat Natalja Iljina inderdaad een goede vriendin van Achmatova was geweest, ze had haar zelf diverse keren bij Achmatova ontmoet, wat ook terug te vinden is in haar Zapiski, deel II. Natuurlijk komt Tsjoekovskaja niet voor in het werk van Natalja Iljina, want officieel bestaat ze niet meer sinds ze uit de schrijversbond werd gezet. De twee vrouwen zijn weliswaar niet met elkaar bevriend, maar ze hebben ook geen ruzie of iets van dien aard. Dat Natalja Iljina zo maar stukken van haar zou hebben overgeschreven wilde Lidia Kornejevna zeker niet beweren, zoiets valt ook moeilijk te bewijzen, maar ze achtte het niet uitgesloten dat Natalja Iljina door haar boek was beïnvloed, bewust of onbewust. Trouwens, haar werk was vogelvrij, iedereen kon eruit halen wat hij kon gebruiken. Finotsjka, die het gesprek bijwoonde en die het hele oeuvre van Tsjoekovskaja zo ongeveer van buiten kent, was blij dat deze zaak ter sprake kwam. Opgewonden viel ze me in de rede en zei dat ze ook het gevoel had dat er hier en daar iets aan Tsjoekovskaja was ontleend, maar dat ze Lidia Kornejevna er niet van had kunnen overtuigen. Mijn argwaan sterkte haar in haar wantrouwen op dit punt.
Het werd tijd om afscheid te nemen. Tsjoekovskaja zei wel niets, maar ze was zichtbaar vermoeid. Ik had nog een laatste wens, ik had graag dat ze een gedicht van Achmatova voorlas of voordroeg, zodat ik het op de band kon opnemen en het in Nederland kon laten horen. Het moest een gedicht zijn dat officieel was gepubliceerd om eventuele moeilijkheden aan de grens te voorkomen. Lidia Kornejevna wilde dat best doen en ze koos een gedicht uit 1939 en vervolgens, omdat mijn cassetterecorder mogelijk niet optimaal was neergezet, nam ze nog een gedicht uit 1935. Beide gedichten hebben geen titel en tijdens de opname (waarvoor ze zelfs de telefoon afzette) werd ik zo in beslag genomen door de manier waarop Tsjoekovskaja het deed, dat de inhoud van het gedicht totaal niet tot me doordrong. Ze hield het boek op ongeveer tien centimeter van haar
gezicht, en begon te lezen met behulp van een loupe die Finotsjka haar gaf. Na enkele regels citeerde ze de tekst uit haar hoofd, maar af en toe moest ze weer in het boek kijken. Op de band zijn hier en daar die haperingen te horen. Lidia Kornejevna vond dat eigenlijk niet zo mooi, maar voor mij maakte dat de opname juist waardevoller.
Mijn fototoestel heb ik niet te voorschijn gehaald. Ik had er speciaal een nieuwe film in gezet en de flitser van verse batterijtjes voorzien. Zes jaar geleden werd ik door een gevoel van gêne weerhouden om haar te fotograferen. Ik was destijds zo overdonderd door het feit dat deze vrouw die met zoveel groten uit de literatuur had verkeerd, Pasternak, Achmatova, Solzjenitsyn, met mij zat te praten op het zelfde bankje waar zij ook op hadden gezeten, dat ik van louter zenuwachtigheid haast niets heb gevraagd, in elk geval niet alles wat ik had kunnen vragen, en ook speet het mij later heel erg dat ik toen, daar buiten op dat bankje in Peredelkino, geen foto van haar genomen had. Dat verzuim had ik nu willen inhalen, maar ze zag er onder die felle lamp zo oud en ziek uit, dat ik het onbehoorlijk vond om dit beeld van haar vast te leggen. Geen foto dus, in een geschreven portret komt zij trouwens beter tot haar recht.
- 1.
- Het bleek dat de vertaalster de selectie had gemaakt en dat de uitgebreide editie van 1980 was gebruikt.
- 2.
- De ymca Press in Parijs, de uitgever van de oorspronkelijke Russische tekst, bevestigde dit.
- 3.
- In elk geval staat nu vast dat de Arbeiderspers, die de Nederlandse vertaling uitbrengt, volkomen legitiem heeft gehandeld.