[p. 530]
B. Schierbeek
Tien Pettense gedichten
in de lucht zoeken
zwarte kraaien
tussen hun veren
het opkomend onweer
donderkoppen kijken
over de duinen op
zoek naar een dal
om neer te slaan
zijkomen in plensende
regen
het bos donker
van de bomen
ik loop er in
ik vlucht er uit
en word aan het eind
gekapt
over de duinen
een vlucht kraaien
zwarte klaprozen
fladderen over het dak
het landschap wijk
wuivende bomen
nemen afscheid van
andere wuivende bomen
‘t is de wind die blijft
[p. 531]
het tocht in de leden
van de mens hij
huivert zich door het land
genot en genade
geen hand in hand
een man loopt naar zijn horizon
verliest het veld onder zijn voeten
eens zijn verschiet de droom
van zijn toekomst zijn voeten
worden steeds lichter al haast
een vogel zo vliegt hij voort
zonder te denken aan te kunnen
neerstorten wel wordt hem zichtbaar
de lading van zijn leven
de ruimte veroveren door zelf
ruimte te worden, dacht hij.
je oren te luisteren leggen
in de bergen de trillingen
noteren van de pas ontloken
bloem die distel in je voet
het wild aan de flanken en
de windwaait je haar op als
stof en alles vertalen in
geluid de krekels de ezels
ja en nee en hier en daar
een schorre eenzaamheid
op de tong van de man
aan de flank van de berg
[p. 532]
weerkaatst een verhevigd
verlangen: een verre vesting
om in te wonen
maar nooit meer
zo zei hij zal
ons min of meer
de wereld heugen
zoals zij blonk
nog voor de woorden
en de altijd afwezige
moeder glimland in
haar portret
later denkt hij
‘t ging voorbij
een vorm een vlucht
een schim ongezien haast
door alle tochten heen en
terug een reis naar het einde
zei Basho op zijn smalle weg naar het Noorden
tenslotte
wanneer ik denk alleen te zijn
Buiten het seizoen-
Bloeit ook hier
Een paardebloem