Yvo Pannekoek
Brieven uit India
In februari 1975 was ik, als een van 40 speciale epidemiologen, drie maanden in India om mede te helpen daar de pokken uit te roeien. Dit verblijf had een vrij lange voorgeschiedenis. Al omstreeks 1948 werkte ik geboeid met het pokkenvirus, en om mijn kennis wat uit te breiden en ervaring op te doen met de ziekte had ik in ’63 drie maanden gewerkt in het pokkenhospitaal in Madras in Zuid India, waar ik in drie maanden 700 patiënten had gezien, waardoor mijn belangstelling voor deze ziekte eerder groter dan kleiner was geworden. In 1965 begon de Wereldgezondheidsorganisatie (who) met een ambitieus plan om over de gehele wereld de pokken uit te roeien. Dit zou gebeuren door massavaccinatie in alle landen waar de pokken nog endemisch waren. Deze opzet leek mij onzin en het effect was ook zeer teleurstellend.
Dit veranderde, toen in het begin van de zeventiger jaren een jonge Amerikaan als ‘special epidemiologist’ in West Afrika gedetacheerd werd, en deze man zich onderweg daar naar toe in Londen op de hoogte had gesteld van de pokkenbestrijding in Engeland. Hij las daar o.a. een rapport van de Royal Commission on Vaccination uit het einde van de 19e eeuw waarin duidelijk gemotiveerd werd dat massavaccinatie onzin was, en dat men pokken het beste kon bestrijden door uitgebreid te vaccineren om een infectiehaard heen. Ook las hij daar het werk van de engelse arts Killick Millard die in het begin van de toe eeuw een klassiek voorstander van massavaccinatie was, en als ‘medical officer of health’ werd gedetacheerd in het engelse stadje Leicester. Dit stadje was een engelse versie van Zeist: het werd grotendeels bewoond door religieuze fanaten, fervente tegenstanders van welke vaccinatie ook. Hij was daar zeer door geschokt, en voelde zich gedreven om deze situatie met alle
mogelijke middelen te veranderen; zo hield hij veel voordrachten, maakte propaganda enz.
Overigens zonder enig effect; er werd geen mens méér gevaccineerd dan vóór de tijd toen hij met zijn propaganda begon. Verbitterd zei hij: ‘Nou wacht maar tot er een pokkenepidemie komt dan zullen ze wel anders leren’. Al vrij spoedig kwamen er twee pokkenepidemieën vlak na elkaar. Hij deed conscientieus zijn werk, spoorde de patiënten op, en slaagde er in alle contactpersonen te vaccineren, maar verder niemand. Wie van deze epidemieën leerde, waren niet de vaccinatietegenstanders, maar hijzelf, omdat tot zijn verbazing bleek, dat pokkenepidemieën met deze betrekkelijk eenvoudige en beperkte middelen zeer gemakkelijk gestopt konden worden: opsporen en isoleren van patiënten, en een beperkte ringvaccinatie er om heen, en geen vaccinatie van de totale stadsbevolking. Deze publikaties zetten Foege onderweg naar Afrika aan het denken, vooral ook omdat hij juist in New York had meegemaakt, dat 1 geval van geïmporteerde pokken geleid had tot een massale angst en vaccinatie van meer dan een miljoen mensen met duizenden ziektegevallen en enkele doden alleen door de vaccinatie. De ringvaccinatiemethode was sinds de twintiger jaren in Engeland al een vrij algemeen aanvaarde benadering geworden, maar werd buiten Engeland door alle vaccinatieexperts en officiële pokkenbestrijders als onverantwoorde onzin beschouwd, een ontoelaatbare afwijking van het heilige principe van de massavaccinatie. Aangekomen in de westafrikaanse staat waar hij gedetacheerd was begreep Foege dat hij met zulke omstreden opvattingen niet aan moest komen bij het ministerie van volksgezondheid, en hij verzon dus iets anders. Op de bijeenkomsten op het ministerie waar de te volgen tactiek besproken werd onthulde hij dat tot zijn onuitsprekelijke verdriet er ernstige stoornissen in de wereldvaccinproduktie waren opgetreden zodat er helaas onvoldoende vaccin beschikbaar was voor massavaccinatie, maar misschien wel genoeg voor een systematische vaccinatie van de omgeving van pokkenpatiënten die men had opgespoord. Zorgvuldig vermeed hij de term ringvaccinatie en het vermelden van de ervaringen in Engeland, maar presenteerde deze methode als een noodoplossing waarvan men moest zien het beste te maken. Zo organiseerde hij systema-
tisch de opsporing, zorgde voor een paar extra landrovers en begon zijn werk. Bij dit who-project waren zes afrikaanse staten betrokken, en Foege werkte in de staat met het hoogste aantal pokkenpatiënten van alle zes in de afgelopen tien jaar. Maar nauwelijks een half jaar later was deze de eerste die pokkenvrij was en dit resultaat was zo indrukwekkend dat zijn bestrijdingsmethode, in feite dus de engelse methode, door de andere vijf werd overgenomen en in zeer korte tijd geheel West Afrika vrij van pokken was.
Om iets te begrijpen van het eeuwenlange geharrewar over de pokken en de pokkenbestrijding moet men wel een paar feiten weten die pas de laatste 20-30 jaar vrijwel algemeen aanvaard zijn. Van alle infectieziekten is pokken degene met de hoogste letaliteit, plusminus 30%, slechts overtroffen door hondsdolheid met een sterfte van 100%. De ziekte is dus van oudsher met angst omringd en met de bijbehorende paniekerige concepties over de besmettelijkheid. De ‘klassieken’ zien de pokken als een buitengewoon besmettelijke ziekte, die zich als een bosbrand door de populatie verbreiden zal als men geen massavaccinatie toepast. Beide visies zijn fundamenteel onjuist: de besmettelijkheid van pokken is minder dan de helft van die van mazelen of waterpokken, waarmee praktisch alle gevoeligen besmet raken na contact met een patiënt. Terwijl bijvoorbeeld in India zelfs een deel van de tien mensen die in dezelfde kamer sliepen als de pokkenpatiënt (en die nooit gevaccineerd waren) aan besmetting ontsnapten. In de tweede plaats komen explosieve epidemieën zoals men gemakkelijk begrijpen kan dus niet voor, verbreidt een pokkenepidemie zich slechts zeer langzaam, en is zij dus gemakkelijk in bedwang te houden. Verder moet men weten dat het vrijwel de enige infectieziekte is waarbij geen gezonde dragers bestaan, en geen reservoir van besmette dieren. Daardoor is het de enige infectieziekte die betrekkelijk gemakkelijk, en volledig, uitgeroeid kan worden. Tenslotte onderscheidt het pokkenvirus zich van alle andere besmettelijke virussen door zijn merkwaardige resistentie tegen uitdrogen: zo kan het in europese omstandigheden bij kamertemperatuur enkele maanden in leven blijven. Dat maakt het begrijpelijk dat de who nog jaren nadat de laatste pokkenpatiënt ter wereld in november 1975 was genezen nog steeds blijft controleren of patiënten waar-
van men vermoedt dat zij pokken zouden kunnen hebben werkelijk aan deze ziekte lijden en of men het virus kan aantonen of niet. Tot nu toe is dat nooit gelukt.
India was al van oudsher de grote pokkenhaard van deze wereld met tienduizend tot tweehonderdduizend herkende patiënten per jaar, cijfers die in feite met tien vermenigvuldigd kunnen worden om op de werkelijke getallen te komen. Ik vond deze cijfers heel begrijpelijk, in een slecht georganiseerd land dat zo dicht bevolkt was met 500 miljoen inwoners. Later zal, uit deze brieven, blijken wat de werkelijke oorzaak van deze onbegrijpelijke hoge ziektecijfers was. In de loop van 1974 was mijn ongeloof in het effect van de who campagne langzamerhand verdwenen en de constante daling van de maandcijfers uit India maakte dat ik tegen kerstmis ’74 de neiging op voelde komen om deze pokkenuitroeiing in zijn laatste fase zelf mee te maken om te beleven hoe dit nu eigenlijk in zijn werk ging, dus schreef ik een brief naar Genève waarin ik mijzelf aanbood voor het geval zij voor hun werk nog een bejaarde epidemioloog konden gebruiken. Enkele dagen later had ik mijn aanstelling ontvangen, maar omdat er nog van allerlei geregeld moest worden was ik pas eind januari beschikbaar en begon mijn werk dus 1 februari 1975. Ik schreef regelmatig brieven naar huis, en hier zijn er een paar. Het begin, het einde, en andere persoonlijke mededelingen zijn weggelaten.
Brief nr. 1
India, februari.
Na een dag lang kennis maken met de who, kantoor voor India, in hoofdzaak doorgebracht met formulieren invullen en handtekeningen zetten, is het nu ernst geworden met een driedaagse cursus pokkenbestrijding van ‘s ochtends 9 tot ‘s middags 5 uur. Ik ben meteen met mijn neus in de boter gevallen, omdat de cursus gegeven wordt door de Amerikaan Foege, een aardige, geestige, slimme en bijzonder efficiënte man, die wat mij betreft de Nobelprijs verdient te krijgen als de pokken werkelijk zijn uitgeroeid. Hij is namelijk degene die enkele jaren geleden als speciaal epidemioloog in Afrika tegen de officiële richtlijnen in de engelse methode van opsporing en ringvaccinatie heeft doorgezet en met zijn
snelle effectiviteit bereikt heeft dat dit nu over de gehele wereld algemeen wordt toegepast. Hij is ook zeer vindingrijk en heeft de methodes plaatselijk aangepast. In Afrika was de bestrijding gebaseerd op een paar leden van de uitzonderlijk sterke dorpsgemeenschappen, met wekelijkse bezoeken en gemeenschappelijke besprekingen, een methode die zeer afdoend bleek te werken, praktisch zonder enige administratie. Het zo burocratische India vraagt om een geheel andere benaderingswijze. Verantwoordelijk is het medische hoofd van het district, bijgestaan door een ‘speciaal epidemiologist’, die enkele tientallen tot enkele honderdtallen pokkenbestrijders in dienst heeft, afhankelijk van het aantal epidemieën. En dat kan wisselen van een tweetal zoals in het district waar ik waarschijnlijk naar toe zal gaan, tot twee- à driehonderd in Bangla Desh waar Roel zal worden aangesteld. Je kunt je voorstellen wat een onafzienbare stapel paperassen dat wekelijks op zal leveren. Iedere pokkenbestrijder heeft een paar pamfletten bij zich met twee foto’s van kinderen met pokken, die hij aan de mensen moet tonen en vragen of zij een dergelijke patiënt in hun omgeving hebben gadegeslagen.
Bovendien moet hij daarbij duidelijk uit laten komen dat het melden van een dergelijke patiënt aan een pokkenbestrijder of aan de politie of aan een andere ambtenaar beloond zal worden met 100 roepies als deze patiënt inderdaad pokken blijkt te hebben. Dit bedrag is praktisch een arbeidersmaandsalaris, en in de algemene armoede dus nogal fors.
Na de eerste dag zag ik mij al constant achter een buro zitten en papieren ordenen en ook zelf schrijven, mensen ontvangen, vermanend toespreken enzovoorts, enzovoorts. Dat is gelukkig helemaal niet zo, ik krijg een auto met chauffeur en paramedisch assistent – een jongeman die engels spreekt en zo als tolk op kan treden en enige fundamentele medische scholing heeft gekregen – en daarmee zal ik praktisch dagelijks in mijn district dorpen en steden moeten bezoeken waar pokkenpatiënten gemeld zijn. Verder moet ik zo veel mogelijk controleren of er in de dorpen waar wij langs komen werkelijk geen pokken meer zijn. Van burowerk zal dus nauwelijks sprake zijn, eerder zal ik als een soort ouderwetse huisarts met mijn koetsje op stap zijn om patiënten aan huis te bezoeken. Mijn district, een deel van
Uttar Pradesh (de ‘bovenste provincie’) heeft ongeveer de grootte van de provincie Utrecht. Morgen vertrekken wij met zijn zessen naar up en over een maand zullen wij samenkomen in Lucknow, de hoofdstad, om daar onze ervaringen en de verdere ontwikkelingen te bespreken. Tegen die tijd zal ik de zeer uiteenlopende personen weleens voor je beschrijven.
We zijn nu bijna een week in New Delhi geweest en afgezien van de trainingscursus is dit een weinig boeiend provincieplaatsje met vele miljoenen inwoners. In die tijd zijn wij in drie verschillende hotels geweest, eerst een Hilton-achtig geval dat dus onbeschrijfelijk vervelend was, daarna in het Indian International Center Hotel dat bijzonder prettig en goed verzorgd was en midden in een park lag en waar geen toeristenwinkeltjes waren, maar waar we helaas weer uitgegooid werden omdat ze onze plaatsen nodig hadden. Daarna een dag in het ymca-hotel, zo afschuwelijk als je je een onderdak van christelijke jongemannen kunt voorstellen. Wij zijn iedere avond in de stad gaan eten, en pas na drie keer schaap en kip gegeten te hebben bereid op de manier zoals Indiërs zich voorstellen dat Amerikanen het lekker vinden heb ik mij weer herinnerd dat je in dit land vegetariër moet zijn, wat drie geweldige voordelen heeft: je krijgt dat afschuwelijke amerikanenvoer niet meer, maar in plaats daarvan volstrekt onbegrijpelijk en onvoorstelbaar lekker eten, gestoeld op een culturele ontwikkeling van ongeveer 3000 jaar, en tenslotte word je door het restaurantpersoneel toch min of meer als een broeder begroet en behandeld.
Morgen vertrekken we dus met zijn zessen in 1 auto met onze koffers en de uitrusting die who ons heeft gegeven, onder andere een slaapzak, een klamboe, een luchtmatras en een pak gevarieerde medicijnen, kortom als goed uitgeruste kampeerders. De organisatie van who functioneert overigens voortreffelijk, maar er wordt wel met geld gesmeten, gelukkig krijgen wij daar ook ons deel van en dat is dus in ieder geval goed besteed. Salut.
Brief nr. 2
Nu zit ik dan in Moradabad, een stadje van ongeveer het formaat van Gouda maar uiterst primitief en in feite nog nauwelijks de middeleeuwen ontgroeid. Er is een station, en er rijdt ook een enkele bus, maar dat is dan ook het modernste wat je daar vindt. In de hele stad is geen enkel hotel, en ik ben dus ondergebracht in het Police Training Center, een bijzonder fraai bouwwerk dat de engelsen tegen het einde van de vorige eeuw hebben neergezet in een heel aantrekkelijk park. Ik heb daar een kamer samen met een indiase collega, een Sikh, een bijzonder aardige man, ongeveer even oud als ik, die alleen een wat belangrijker functie heeft dan ik, al weet ik nog niet precies wat. Die kamer is overigens tien bij tien meter, en vijf meter hoog, met daarnaast een iets kleinere bad-, was- en kleedkamer; dus aan comfort ontbreekt het mij niet.
Tegen zevenen wordt ons de ochtendthee gebracht, en een emmer heet water per man voor wasbezigheden, daarna een uitvoerig ontbijt in klassieke engelse stijl samen met de politieofficieren, en tegen half negen ga ik dan met mijn personeel het dagprogramma afwerken tot een uur of zes zeven ‘s avonds. Daarna een uitvoerig gemeenschappelijk avondmaal en tegen half elf naar bed.
Dat dagprogramma is overigens bijzonder boeiend. Het land is zo vlak als Nederland, en met minstens evenveel water, allemaal zijriviertjes van de Ganges. Het ziet er zeer groen, welvarend en welverzorgd uit, en ook de dorpen en de bewoners maken een allerminst armoedige indruk. Meestal bezoeken wij eerst het dorpshoofd en praten uitvoerig met hem, en daarna gaan wij de school bezoeken om te kijken hoe de kennis van de kinderen is wat betreft de pokken waarbij onze demonstratiefoto’s een belangrijke rol spelen. Iedere keer weer moet ik mijn sentimentaliteit onderdrukken bij de confrontatie met deze mooie levendige intelligente kinderen waar je met voortdurend genoegen mee praat (al is het dan via een tolk).
Af en toe bezoeken wij een wat armer stuk van het dorp waar een verdachte pokkenpatiënt gemeld is die dan gelukkig bijna altijd waterpokken heeft of mazelen en in de loop van deze bezoeken is mij plotseling weer duidelijk geworden hoe geweldig groot het kasteverschil hier is. Na
kontakten met dorpshoofd, de dorpsraad en de onderwijzer die je allemaal praktisch als gelijken tegemoet treden, de verlegen wat ontwijkende nederigheid waarmee deze arme bevolkingsdelen, duidelijk outcastst, je benaderen. En opeens is het mij duidelijk geworden waarom India eeuwenlang de voornaamste pokkenhaard van de wereld is geweest met honderdduizenden onherkende patiënten per jaar. De hogere kasten waren praktisch allemaal gevaccineerd, (de politieofficieren bijvoorbeeld lieten hun kinderen elk jaar opnieuw inenten). Voor de outcasts waren natuurlijk geen artsen en geen vaccin beschikbaar, en waaraan dit uitvaagsel doodging, en hoeveel wel, kon niemand een barst schelen. De artsen en de medische ambtenaren die zich met de volksgezondheid bezig behoren te houden zijn praktisch allemaal Brahmanen (de hoogste kaste) en dus vrijwel uitsluitend geïnteresseerd in het lichamelijk en vaak ook financieel welzijn van hun eigen kaste: wat de andere kasten en zeker de outcasts overkomt op het gebied van ziekte en dood is niet van wezenlijk belang, en hoeveel er ook dood gaan, er blijven er altijd nog genoeg over voor het lagere werk. Pas nadat de indiase regering zich is gaan schamen dat overal ter wereld de pokken waren uitgeroeid behalve bij hen, zijn zij een bestrijdingsorganisatie op gaan bouwen. De who heeft eerst die schaamte, en daarna de organisatie gestimuleerd, en is toen uitvoerige financiële, technische, en specialistische hulp gaan leveren waar ik dan ook een heel klein onderdeel van mag zijn.
Nu is het alweer laat geworden, in een volgende brief meer. Salut.
Brief nr. 3
Vandaag een zeer vermoeiende dag, een aantal dorpen bezocht voor controle van onze oppassers bij de laatste genezen pokkenpatiënten (4 tot 16 man per dorp), of ze er wel zijn en of ze goed toezicht houden en of er geen nieuwe gevallen plotseling opgedoken zijn (dat is hoogst onwaarschijnlijk want ze controleren al een week of vijf), en de aanwezigen betaald. Ze waren er bijna allemaal, maar sommigen willen ook geld hebben voor degenen die er niet waren en je begrijpt dat dat leidt tot
ellenlange palavers op nogal schreeuwerige toon gevoerd, niet om ruzie te maken maar meer om aan te geven hoe belangrijk het is wat er gezegd wordt. Geld natuurlijk niet gegeven, want met wat ik niet verantwoorden kan moet ik uit eigen zak bijpassen. Overigens voel ik mij wel thuis in die dorpen en ik blijf de mensen aardig vinden, misschien omdat ik hun taal niet kan verstaan. Af en toe komen wij op wat bredere zandwegen, die bijvoorbeeld naar een stadje gaan, en die zijn waanzinnig druk, met karren, een enkele fietser, en veel mensen te voet op weg zijn naar hun bestemming (ik wil ze geen wandelaars noemen). In dit land wordt onzinnig veel gereisd met allerlei motieven: feesten, familiebezoek, huwelijken, pelgrimages, werk zoeken, en bedelen. Dit vele reizen is een van de andere redenen van de hoge pokkenfrequentie, omdat bijvoorbeeld moeders met hun kinderen in de incubatietijd familie in een ander dorp gaan bezoeken, en de ziekte daar weer voortplanten. Omdat mijn opzichters in een besmet dorp gewoon van huis tot huis, dagenlang, navragen of er ook een of meer van de familieleden naar een ander dorp zijn gegaan worden deze besmettingsverbreidingen praktisch altijd opgespoord, en ter plaatse opnieuw bestreden. Zo’n besmet gezin krijgt dan huisarrest, twee man overdag en twee man ‘s nachts verhinderen overtreding. Dan moet het hele dorp in een paar dagen gevaccineerd worden, en bovendien worden de toegangswegen bewaakt (ook weer dag en nacht) en alle bezoekers ook gevaccineerd, en wie het dorp verlaat op vaccinatie gecontroleerd. In de weken daarop worden in een omtrek van ongeveer 20 kilometer door een paar andere teams de omringende dorpen zonder iemand over te slaan gevaccineerd, en tegelijkertijd gecontroleerd op de mogelijke aanwezigheid van pokkenpatiënten. Hierbij moet op ieder huis een nummer gezet worden, en het huis met nummer en inwonersaantal in de lijsten opgeschreven worden. Wonderbaarlijkerwijs heeft in de afgelopen maanden dit systeem toch zo goed gewerkt dat er tot nu toe (ik ben nu bijna een maand hier) in mijn district geen nieuwe pokkengevallen zijn gevonden.
Ik zeg wonderbaarlijkerwijs omdat wij gisteren een stadje in de buurt (Silary) hebben bezocht dat zogenaamd gecontroleerd was door een speciaal team dat onder leiding van een indiase dokter (ik had hem eerder
ontmoet, het was een onaangename zwetser en hij is sinds een week onvindbaar, werd mij gesignaleerd) inderdaad op alle huizen een nummer had gezet als bewijs dat zij daar geweest waren, maar in de meeste huizen wisten de mensen daar niets van, en kenden zelfs de pokkenpropagandakaart niet.
Met mijn kamergenoot, de Sikh, heb ik hier uitvoerig over gepraat, en wij dachten dat niet meer dan 10 of 20% van de pokkenbestrijders werkelijk doen waarvoor zij betaald worden, maar dat die het blijkbaar erg goed doen. Overigens hebben wij vandaag afscheid van elkaar genomen, want hij is overgeplaatst, en tot slot zei hij tegen mij dat hij het zo prettig had gevonden om met mij op te trekken, omdat ik een heel intelligent persoon ben. En ik: ‘Je hebt natuurlijk gelijk, maar jouw opvatting is gebaseerd op het eenvoudige feit dat wij het praktisch altijd eens waren met elkaar, en over veel dingen hetzelfde dachten; dus nu jij zo lovend over mij gesproken hebt hoef ik jouw kwaliteiten niet nader te preciseren’.
Verder is het overdag prettig warm en zonnig, en loop ik meestal alleen met een hemd rond, maar ‘s nachts moet ik slapen met een trui, want het is dan ijskoud. Alles bij elkaar gaat het mij goed en hopen wij van u hetzelfde. Salut.
Brief nr. 4
Lucknow, 23-2-’75.
Nu zit ik hier in een moslimpaleis uit 1900, in één van een reeks kamers van plusminus 15 meter met bad, heet water, ontbijt, lunch en diner inbegrepen voor 35 gulden per dag, het is hier schoon en stil en ligt midden in een park. Overdag is het 26 graden celsius. Wij zijn hier voor een meeting van de Special Epidemiologists van heel up. In totaal 36, waarvan 16 euro-amerikaans, en de rest indiërs. Er zijn drie vrouwen bij, waarvan een, een deense kinderarts, bijzonder aardig, en de twee andere afschuwelijk, ik zal ze niet verder beschrijven. Van dit gezelschap zijn er, zoals overal, zowat 6 aardig, 6 heel vervelend, en de rest zozo. Het geheel
doet denken aan een faculteitsvergadering, die een hele dag duurt, en als het hotel niet zo fijn zou zijn, en als ik hier niet drie brieven van jullie had gekregen, dan zou ik het maar matig vinden, maar nu vind ik het geweldig. Morgen is er weer zo’n dag.
Ik kwam hier met mijn eigen auto en eigen chauffeur, na eerst de Deen in Rampur gehaald te hebben. Het was een ouderwetse (plusminus 1920) reis, 380 kilometer door up over een matig goede en soms zeer slechte maar overal druk gebruikte weg waar wij negen uur over gedaan hebben (gemiddelde snelheid 45 km per uur). De chauffeur is nogal oud, hij zegt dat hij vijftig is maar ziet eruit als zestig en ook de auto heeft zijn eerste jeugd achter de rug: het is een landroverachtige Toyota die de 100 000 km al ver overschreden heeft (met mij de afgelopen maand ongeveer 2000). Maar de oudjes doen het nog goed. Beter dan Gupta die ik vanavond opzocht na mijn komst per brief te hebben aangekondigd. Die is al over de zeventig, lag in bed, is half blind en heeft waarschijnlijk een hersenbloeding gehad. Toch viel er nog levendig met hem te praten, hij haalde allerlei herinneringen aan zijn amsterdamse verblijf op, en het bezoek was vooral aardig omdat zijn bijzonder intelligente vrouw er vaak bij was, en je weet hoeveel respect en bewondering ik voor indiase vrouwen heb.
Verder is hier veel zon en stof en warmte wat weer wordt goedgemaakt door de prachtige tuin en door de wonderlijkste vruchten om te eten. Het vegetarisch diner in dit hotel is vol aangename onbegrijpelijke en hete verrassingen, en alles bij elkaar blijft het een hoogst merkwaardig land. Op de markten, ook in de dorpen, zitten mannen met stapels van allerlei aardappelen, graan, suiker, prei, uien, knoflook, bloemkolen, wortels, bananen, en gisteren at ik bijzonder lekkere sinaasappeltjes die zij nu zonder twijfel zelf maken want koeling of transport zijn hier nauwelijks en je vindt ze in de kleinste dorpen. Het gaat mij dus goed.
Salut.
Brief nr. 5
Moradabad.
Ik heb er nog een heel district bijgekregen dus ik krijg het wel erg druk ook al is in mijn gebied sinds het begin van deze maand geen nieuw geval van pokken voorgekomen, dus misschien is het echt afgelopen. Maar een oude cynicus als ik kan niet nalaten te veronderstellen dat de slimme indiërs toch nog een aantal gevallen verborgen houden om over een tijdje weer eens een kleine epidemie te maken en honderd roepies per geval te incasseren. Maar dit is een kinderachtige laag-bij-de-grondse gedachte.
Gisteren bezocht ik het zuiden van mijn district, heel iets anders dan het zo aan Holland verwante Noorden met eindeloze suikerrietvelden en veel water. Hier zijn stukken woestijn, zandheuveltjes, palmen, veel kamelen, en een paar olifanten. Ook is er een heel ander soort dorpen en stadjes, schoner, beter bestraat en met minder volk, overigens nog wel allemaal op de fiets en verder in de krankzinnige Hansa-vrachtwagentaxi’s. Dit is een kleine duitse bestelwagen, die voorzover ik weet na 1950 niet meer geproduceerd is, en die, als ze in Holland als taxi gebruikt werden met zes man overvol zouden zijn. Hier gaan er vierentwintig (24! zelf geteld) in, maar met de grote pakken bagage erbij is het dan wel vol.
Morgen gaan we naar de districtshoofdstad Bynor, honderdtwintig kilometer verder, waar ik voor de pokkenzoekweek die daar maandag begint, de regerings-plattelands-artsen moet toespreken om ze duidelijk te maken dat Smallpox Zero pas bereikt is, niet als ze niets meer melden (want dat is in 1970 al gebeurd met desondanks plus minus 100 epidemieën) maar als ze niets meer vinden. Ook moet ik daar ruzie maken met de chief medical officer over zijn veel te hoge benzinedeclaraties, voor hem een belangrijke bron van inkomsten. Dit bezoek moet via telefoneren uit het postkantoor uitvoerig worden voorbereid, en dat laat ik doen door mijn pma (paramedical assistent), een slimme man van 35, met goed engels tot zijn beschikking. Omdat dit minstens een uur zou duren heb ik wat gewandeld door het centrum van de stad: een zwerftocht door de middeleeuwen. Dit is onvoorstelbaar: een net van smalle straatjes waar
vaak geen auto door kan, en duizenden kleine winkeltjes en werkplaatsjes waar letterlijk alles wordt gemaakt, gerepareerd en verkocht. Daar heb ik ook wat noodzakelijke inkopen gedaan, en mijn tas laten repareren, wat met die handige vlugge handen nog geen tien minuten duurde en één roepi kostte. Later vond mijn pma dat schandelijk duur, maar ik heb hem uitgelegd dat ik in Nederland de tas achter zou hebben moeten laten, en hem misschien veertien dagen later weer op zou kunnen komen halen, dat het slechter gedaan zou zijn, en vijftig roepies gekost zou hebben. Overigens is er nergens iets leuks voor jullie te krijgen, overal zijn vrijwel uitsluitend allerlei dagelijkse benodigdheden te koop en over het algemeen nogal lelijke, vooral als zij geïnspireerd zijn door westerse voorbeelden.
Tot slot nog een technisch detail: die plattelandsartsen zijn verbreid over het district en hebben een ‘primary healthcenter’ (phc) onder hun beheer. In de afgelopen tijd heb ik er een stuk of vier terloops bezocht, en maar bij een de arts aangetroffen die daar hoort te zijn. Dit was een intelligente, geïnteresseerde man, die zich wezenlijk druk maakte over de gezondheidstoestand van de bevolking die aan zijn zorgen was toevertrouwd. Zijn centrum zag er goed verzorgd uit, en in een van de drie bedden lag een kraamvrouw. De drie andere phc‘s waren meer dan schandelijk, bij twee was er niemand, en bij een liep een soort vage broeder rond die zo te zien niet functioneerde, en zijn gezondheidscentrum was net zo smerig en verwaarloosd als de andere twee, de bedden waren leeg, voorzover er tenminste geen fietsen of ander vuil in lag. Zoals ik al zei een zeer gevarieerd land, maar boeiend genoeg om koppig verder te gaan.
Tot de volgende brief, salut.