Brief uit Amsterdam
E. du Perron
Amsterdam, Zaterdag.
Beste Jan,
Twee briefkaarten van je zijn mij nagekomen, sedert ik je – hoe lang is ‘t geleden?! – mijn laatsten brief schreef. Nieuws? O ja. De huisheer van mijn moeder is vanmorgen om 7 uur door den huurder van de bovenverdieping eerst bijna het venster uit, en daarna volkomen de trappen afgesmeten, hetgeen erg veel lawaai maakte in huis. Het meubilair boven schijnt bijna geheel afgebroken, en de vrouw van den huisheer liep den ganschen dag door het huis met een rood gelaat, zeer nat van tranen. Mijn moeder is er erg van geschrokken en ik ben, naar het schijnt, den ganschen dag onuitstaanbaar geweest van strijdlust. Je n’y peux rien – c’est l’odeur de la poudre! Er zijn menschen die ik absoluut niet begrijp. Na van de trappen geneukt te zijn, is de huisheer van mijn moeder in het Vondelpark gaan wandelen, d.w.z. zijn vrouw zond hem uit wandelen ende hij gehoorzaamde haar. Hij was bleek, bevend en zwijgzaam. Ik volg hem daarin van ganscher harte. Als ik door een 2 of 3 x sterkeren vent om 7 uur ‘s morgens van de trappen was gelazerd, zou ik ook bleek, bevend en zwijgzaam zijn geworden. Máár nu!… Tegen etenstijd komt de man weer thuis, nog altijd bleek, bevend, enz. maar met de merkbare neiging zich overal te verstoppen. De andere vent, de stèrke vent, (de vent is masseur) komt ook thuis, slaapt in hetzelfde huis, praat met de vrouw van den huisheer, doet volkomen als een sterke vent die thuis is, heeft zijn biceps laten voelen door de dienstmeiden van mijn moeder, die hem hoogelijk bewonderen… En hier volg ik den huisheer heelemààl niet meer. Ik manifesteer mijn ongenoegen; en iedereen in den huiselijken kring vindt dat ik ongelijk heb, dat ik mij niet met die zaken heb te bemoeien (geen haar op mijn hoofd dat er aan
dènkt), dat ik mij altijd voor flinker dan een ander houd (peut-être.. cela dépend de qui), dat ik de menschen zenuwachtig maak, enz. Het is allemaal mogelijk; maar kan ik er iets aan doen als ik mij voortdurend in de plaats van den huisheer moet denken? Andere menschen slapen slecht als er boven hen iemand ligt te sterven; mij zou dat vrijwel om het even zijn, maar zoo’n spieren-manifestatie in huis werkt ontzettend op mijn imaginatie. Ik zou dien huisheer willen opstoken (maar dat doe je niet) of willen lubben omdat-i zoo’n fluim is (maar dat doe je nog minder). En toch gaat mijn sympathie naar den zwakste. Het zou bèst mogelijk zijn geweest dat ik door een 3x sterkeren masseur de trappen van mijn eigen huis zou zijn afgelazerd. Maar het zou absoluut niet mogelijk zijn dat er tusschen dien masseur en mij dien verderen dag niets meer voorviel, dat hij met mijn vrouw praatte, dat hij den nacht onder hetzelfde dak doorbracht, enz. Hier sta ik versteld, als een kind van 6 jaren, om zóóveel menschelijke platheid en misselijkheid. Als een vent 3x sterker is dan jezelf ga je hem niet te lijf – vooral niet wanneer hij je al lijflijk de trappen heeft afgelazerd. Maar je gaat niet wandelen in het Vondelpark. Je gaat en koopt, of leent, of gapt een pistool, of een voorhamer, of een ploertendoder of wat je wilt – als het maar goed genoeg is om het verschil van kracht, met den 3x sterkeren masseur, aan te vullen. Je zorgt dat je absoluut geen risico meer loopt om te verliezen, dat er van winnen of verliezen zelfs geen sprake meer kan zijn. Je gaat desnoods op den loer liggen, achter een deur, onder een raam, precies zooals dat het beste uitkomt, onder de trap desnoods, en je wacht tot den man thuiskomt of zich anderszins vertoont. En dan sla je hem een gat in zijn kop of schiet hem een ander soort gat door zijn zielement. Dat kan goddôme toch niet anders? Dat je daarover nog praten moet en dat de menschen om je heen naar je kijken met zoo’n leep gezicht van: ‘nu ja, dat zèg je wel, maar…’ enz. Ik geef je mijn woord bij al wat heilig is, en met de permissie mij anders 12x in mijn open bek te spoegen, als ik het niet deed. Ik bezweer je (jou of een ander) dat die masseur, al was hij 3 x sterker dan zichzelf, dien avond géén rustigen nacht zou doorbrengen in hetzelfde huis, tenzij hij mij nogmaals te slim af was en mij den nek omdraaide. Maar dan zou hij verdòmd slim moeten zijn: – slimmer dan elke masseur van het wereldrond. Ik vind het gewoonweg een beleediging als iemand
anders van je zou denken!
Slau was het ditmaal goddank geheel met mij eens – wat mij weer erg met hem verzoend heeft. Overigens was hij minder zuur, maar wel erg somber. Hij heeft het echt beroerd daar in Utrecht en is ook physiek verre van goed, loopt met erg opgetrokken schouders en stijve beenen, heeft last van asthma, geeft over op straat, etc. Men zou graag wat voor hem doen, maar het is o zoo’n lastige rekel om bij het goede eind aan te vatten. Dingen die je met de beste bedoeling zegt, vat hij verkeerd op, en van dingen die hij niet zegt, schijnt hij te willen dat men ze meteen goed zal raden.
Hij slaapt vanavond in een klein kamertje bij mijn moeder, want Simone en ik zijn naar onze oude kamer in de Marnixstraat, tegenover 390, teruggekeerd, omdat wij ons in dat kamertje nauwelijks konden bewegen. Met 1 Febr. eerst komt in de Vossiusstraat 45 een heerlijke tuinkamer voor ons vrij (beneden). – Schrijf rustig verder naar de Vossiusstraat; wij zijn er niettemin altijd!
Wat nieuws verder? Simone klaagt sedert een uur over vreeselijke oorpijn en slaapt nu met een doek om het hoofd. Als dat ook maar niet op een operatie uitdraait. Ik zie den dokter al bezig een stukje uit haar schedel te beitelen (of is het met ij? een verontrust echtgenoot raakt in den war met die dingen). God-God, wat is het leven toch lastig door allerlei stomme zaken.
Ik las vanmiddag – was het ter kalmeering van mijn geprikkelde lagere instincten? – de Verzamelde Gedichten van Jacob Winkler Prins. Wat was dàt toch ook een ontzettend oud hoertje! Jij klaagt wel eens over Perk – maar daar is Perk toch een bron van geest en vernuft bij! Dat is nu werkelijk het sonnet en het niet-sonnet in zijn stomste manifestatie! En die man waant zich voortdurend een dichter: spreekt over het huis van den dichter, de taak, het humeur van den dichter, de gedàchten van den dichter (Godbetert!) en wat dies meer zij. Ik geloof dat er maar één vervelender poëet in de Nederl. letteren wordt aangetroffen en dat dat die juffrouw is waar Jacques laatst een stukkie over in D.G.W. heeft gezet. Diè verzen konden hier misschien nog wel onder… Maar overigens! ik geloof verdomd dat Dop Bles nog pittiger is, al is het dan ook door Carmen d’r schmink.
Maar ik ben niet zooals jij: zoo doordrongen van de Jan Salie-geest van Holland. Ik heb af en toe nog een blijde verwachting, een soort
kinderlijke hoop. Ik heb nu naïeflijk besloten het proza van vóór ’80 eens te gaan lezen, die heerlijke kalme opstellen van menschen als Potgieter, Jacob Geel, Jonathan, Van Koetsveld, Vosmaer (Vogels) en dgl. Misschien heeft dat tòch nog een zekere charme – al is het die van de oudheid. Dat is toch beter, dunkt mij, dan Jo Küller en die andere schrijvende dames van tegenwoordig. En het lijkt mij ook zoo kranig eigenlijk, om met zoo’n overtuiging en zoo’n tóón te schrijven over 1001 onderwerpjes van niets. Kom kom, dat ga ik toch maar weer eens probeeren…
Wat nieuws vèrder?… ‘Pom’s Storm (medewerking van den heer Shakespeare) wordt opgevoerd – vandaag voor de eerste maal, meen ik. Hij zal dus wel hier zijn, maar ik zag hem niet. Ik ging niet naar dien Storm en voelde evenmin voor Slau’s uitnoodiging om wat in de Kring te gaan kijken. Wat daar te kijken valt, goeie hemel, daar kan je je als eerlijk burger alleen voor schamen. Al die slechtgespeelde en koppig-volgehouden rolletjes (als het bij kijken blijft) en al dat would-be-levenswijs gepraat, of anders: gepontificeer over de Nederlandsche kùnsten (als het tot hooren komt) – neen, je moet het bepaald om de borrels doen, of om jezelf te vertoonen, dunkt me. Buning zit er veel, zegt men; en die andere groote man: Defresne, de groote dramaturg met het kleine chef-de-rayon’s gezicht. De heer Ilya Ehrenbourg heeft er onlangs een lezing gehouden over de Russische letteren vergeleken met de Fransche, zeer in het nadeel van deze laatste natuúrlijk, en heeft zijn groote vakkundigheid bewezen met sneers tegen de ‘inquiétude’ van de Fransche jongeren (applaus in de zaal) en uitspraken als: ‘Chénier, produit typique de la Révolution’. Debat gewenscht, maar wie hield er niet stijf zijn bek? de anderen waren gehéél overtuigd dat ze er nog minder van wisten. Ik was er niet (Willink vertelde mij dit voorgaande), maar als ik er geweest was, had ik ook mijn bek gehouden, je te l’assure. Dit land heet welingelicht en is het te veel. Maar de grachten zijn hier mooi. – Hartelijke groeten, en de hand van je
Ed.
Advies van Slauerhoff over Nutteloos Verzet: ‘Ik heb het heelemaal gelezen. Het was zéér spannend. Het zal hier nòòit gewaardeerd worden’. – Et v’là.