Charles B. Timmer
De Sovjetliteratuur en het ideaal der vrijheid
Majakovski’s dood gezien tegen de achtergrond der Russische ontwikkeling
‘Iedere kunstenaar heeft het recht, in zijn werken zijn eigen idealen te volgen, mogen deze goed zijn of niet…’ Deze stelling is niet ontsproten aan het brein van een of andere liberale idealist, maar het zijn de woorden van de grote smid der Russische revolutie zelf: van Vladimir Iljitsj Lenin. Laten wij een ogenblik met de speculatieve gedachte spelen, dat dit woord inderdaad het evangelie geworden was van de Russische kunstenaar, dat het niet het treurige lot had moeten ondergaan van zovele waarheden, die ‘te goed zijn voor deze wereld’, n.l. vergeten en genegeerd te worden, omdat het in de politieke machtsstrijd onbruikbaar is, dan zou de Sovjet-Russische literatuur zonder twijfel een geheel ander karakter gedragen hebben, zij zou in haar wezen anders geweest zijn en ook door het Westen anders, – en dat betekent in dit verband: vrijer – beoordeeld kunnen worden dan nu mogelijk is. Want met het gezegde, dat het er bij de beoordeling van kunst en literatuur in de eerste plaats om gaat, esthetische waarden vast te stellen, komt men bij een beschouwing over Sovjet-Russische kunst niet klaar: hoe men zich ook keert, vroeg of laat wordt men gedwongen politiek zijn standpunt te bepalen en zijn pro of anti te verkondigen.
Het is natuurlijk onjuist zonder meer te willen beweren, dat de Sovjet-Russische literatuur van een beter gehalte zou zijn geweest, indien de boven aangehaalde stelling van Lenin haar tot richtsnoer had gediend. Maar wel is het aan geen twijfel onderhevig, dat er in dat geval uit het hoogst talentvolle Russische volk een groot aantal kunstenaars en schrijvers naar voren zou zijn gekomen, die nu geen kans hebben gekregen, wier namen niemand kent om de eenvoudige reden, dat zij nooit, of slechts al te zelden de gelegenheid hebben gehad één bladzijde hunner gedachten gedrukt te krijgen. Aan de andere kant zouden nu wereldberoemd geworden schrijvers van het kaliber der Gladkovs, Fadejevs of
Fedins dan in een omgeving gestaan hebben van totaal andere verhoudingen en men kan zich zonder moeite voorstellen, dat de piëdestallen, waarop de algemene waardering hen nu heeft verheven, een ietsje minder hoog zouden zijn geweest.
Wie zich bezig wil houden met de Russische literatuur sinds 1917 moet zich werpen in het strijdgewoel. Strijd, die – in het begin vooral gevoerd werd tegen de zgn. emigranten-literatuur, (en in wezen was dit destijds een strijd tegen het gehele Russische letterkundige verleden); strijd van verschillende groepen en stromingen onder elkaar terwille van een unificerende proletarische stijl; strijd om de verwerkelijking van politieke leuzen en programma’s; strijd tegen de godsdienst, mystiek, psycho-analyse en allerlei andere verwerpelijke bourgeois-tendensen; strijd tenslotte om de macht, – is het wonder, dat men de literaire ridder uit deze arena dikwijls hijgend, met bebloed zwaard en gedeukt harnas terug zag keren, is het wonder, dat één bijkomstigheid dikwijls in het gedrang moest komen en onder de voet werd gelopen, n.l. dat vage iets, dat wij ‘schoonheid’ noemen?
Er moet in Sovjet-Rusland kort na de revolutie en na de barre jaren der interventie en van de burgeroorlog een situatie zijn ontstaan, die in enkele opzichten een frappante gelijkenis vertoont met die, waarin wij ons op het ogenblik in West-Europa bevinden. Het economische leven was volkomen ontwricht, er hadden hongersnoden geheerst, die hele dorpen hadden uitgeroeid en er bestond een ontzaglijke papiernood, die het drukken van boeken en tijdschriften sterk belemmerde, waardoor men op practischtechnische gronden reeds tot een schifting moest overgaan en tot een systeem van vergunningen kwam, dat meer rekening hield met de gezindheid dan met het talent.
En dit alles op een tijdstip, dat in de harten van duizenden jongeren een onweerstaanbare drang leefde, zich te uiten, een verlangen, in de eerste plaats, om vorm te geven aan wat men in de oorlogsjaren had doorleefd, in de tweede plaats, om het bewijs te kunnen leveren, dat de zojuist gegrondveste Sovjet-staat een cultuurstaat was om in een verbeten polemiek met de schampere honer buiten de grenzen aan te kunnen tonen, dat de ‘proletariër’ geen barbaar was, maar in staat zou blijken te zijn een eigen kunst, een eigen literatuur en een eigen stijl voort te brengen. Men vatte de kunst op als een maatschappelijke taak, men voelde zich als kunstenaar vol sociale verantwoordelijkheid, men stond achterdochtig en dikwijls radicaal afwijzend tegenover het oude, men ging het leven in met een hartstochtelijk
élan en verlangen naar vernieuwing, naar iets, dat volkomen anders zou moeten zijn dan het voze verleden.
Een nieuwe stijl van leven en cultuur
Maar ja, – en hier vertoont zich het radicale verschil in de getrokken vergelijking met onze tijd: in Rusland had een revolutie plaats gehad, die de onderste lagen boven had gebracht, in Rusland was inderdaad na een ontzettend bloedbad in de jaren van 1919-1924 een nieuwe mens voor het forum getreden der wereld en deze ‘nieuwe mens’ was waarachtig geen vage, abstracte en propagandistische formule! Was de literatuur onder het Tsarisme op enkele uitzonderingen na toch altijd een privilege geweest van adel en bourgeoisie, – nu zag men een andere mens met een ander levensgevoel en een andere kijk op de wereld naar voren treden, nu was het de arbeider, die, met zijn ene hand aan de ‘stanok’* en met de andere de pen voerend, de normen zou aangeven en zich representant ging voelen van de stijl van het leven en van de cultuur.
Niet van uit de studeerkamer, niet uit de Peterburger cercles, niet in teruggetrokkenheid op adellijke landgoederen, maar vanuit de fabriek, op de werkplaats, daar zouden de nieuwe boeken geschreven worden, daar moest de nieuwe kunst ontstaan. En de discussie daarover zou niet meer toevertrouwd worden aan de estheten en intellectuelen van het ancien régime, nee, de arbeidersclubs waren de plaatsen, waar de gedachtenwisseling gevoerd zou worden en de massa der arbeiders, de boeren, de soldaten, zij waren de geroepen critici, die de normen zouden vaststellen van wat goed was, wat slecht. Het was in deze tijd, dat de grote Sovjet-Russische dichter Vladimir Majakovski zijn vlammende voordrachten hield en zijn propagandistische gedichten liet klinken op een platform tussen de turbines, zuigers en drijfwielen der fabriekszalen, die versierd waren met de portretten van Lenin, Marx en Engels en onder een rode hemel van doeken, beschilderd met de leuzen van hen, die de grootste revolutie in de geschiedenis der mensheid hadden verwezenlijkt. Slechts zelden zal het ideaal, een eenheid tot stand te brengen tussen de scheppende kunstenaar en het collectief, waaruit en waarvoor hij werkt, dichter benaderd zijn dan op die bijeenkomsten van Majakovski en het Russische fabrieksproletariaat.
In 1930 pleegde Majakovski zelfmoord. Zo stierf de nieuwe mens der Revolutie, de priester van het militante communisme, die meer dan welke
Sovjet-Russische publicist ook, bijgedragen heeft tot verspreiding van de marxistische ideeën onder het volk.
Het heengaan van Majakovski
Er moeten inderdaad wel zeer diepliggende oorzaken zijn geweest, die deze dichter van het collectivisme gedreven hebben in zo’n bij uitstek individualistische dood. Men heeft deze wanhoopsdaad graag willen zien als een privé-aangelegenheid van Majakovski, maar deze verklaring is zwak en onbevredigend. Op het tijdstip van zijn dood was de dichter juist bezig aan een groot episch gedicht over het vijfjarenplan, waarvan een gedeelte nog gepubliceerd is, dus kan men zijn zelfmoord moeilijk duiden als gevolg van artistieke uitputting. Sovjet-Russische commentatoren hebben getracht, de ‘liederlijke en door en door verrotte groep buitenlandse contra-revolutionnairen en intriganten’ de schuld in de schoenen te schuiven, maar was een dichter van het formaat van Majakovski er de man naar, om voor dergelijke elementen de vlag te strijken? Een mateloos gedesillusioneerd zijn moet deze begaafde man tot zijn wanhoopsdaad gedreven hebben. Maar gedesillusioneerd… waarom?, – vraagt men zich angstig af. Had deze dichter niet bereikt, wat in de moderne cultuurgeschiedenis bijna uniek genoemd kan worden: oprechte, zuivere weerklank bij het volk (iets, dat niets uitstaande heeft met de afgod der Amerikanen: ‘succes’)?
De beantwoording van de vraag: waarom? is niet een zaak, die alleen het geval Majakovski betreft, de wortels gaan dieper, zij gaan tot het hart van het Sovjet-Russische cultuurleven. De zelfmoord van Majakovski, van de dichters Jesenin, Bagritski, het tot zwijgen brengen van de schrijvers Babel, Oljesja, Pilnjak, Zamjatin, het ter dood brengen van critici als Boecharin, de degradatie van Demjan Bjednyj (eens poet laureate, tronend in het Kremlin zelf), – het zijn alle symptomen van een ontwikkeling, die zich in het Sovjetleven heeft voltrokken, waaraan niemand achteloos voorbij mag gaan, die zich een eerlijk beeld wil vormen van de krachten en spanningen, welke in de huidige Russische gemeenschap optreden.
We zullen de Sovjet-Russische literatuur in haar ontwikkeling moeten bestuderen en in haar verband met de algemene politieke en culturele groei van het land, om te komen tot de oorzaken van het kernprobleem: waarom is het in het begin van dit artikel aangehaalde woord van Lenin in de strijd teloor gegaan? Hoe komt het, dat de liberale stelling van het genie der Russische revolutie plaats heeft moeten maken voor de Stalinistische leuze:
‘Kunstenaars zijn de ingenieurs van het geestelijke leven’? Bedenken wij wel: ingenieurs in Rusland zijn ambtenaren in dienst van de staat en, niet waar, in een sterke en gezonde staat moeten de ambtenaren dienen en gehoorzamen… Deze beide leuzen zijn de omraming en zij bakenen wel zeer duidelijk de arena af, waarbinnen de strijd gevoerd wordt, die heet: de Sovjet-Russische literatuur.
Dit artikel werd overgenomen uit De Baanbreker van 30 juni 1945.
- *
- ?stanok? – draaibank (Red.)