De glazenwasser
Wij stonden in de keuken, Marieke Jonkman en ik, en ik dacht al weken lang: vraag vandaag of zij het goed vindt dat haar gastheer onvoorbereid antwoordt op de vragen van de Tirade-redactie. Op verzoek kan zij immers haar stem niet verheffen, evenmin als Awater, schaduwzijde van een ander lyrisch ik, dat zou kunnen. Zij ging ermee akkoord, op voorwaarde dat ik vermeldde dat Nijhoffs sonnetten Aubrey Beardsley en Haar laatste brief uit vrouwelijk perspectief geschreven zijn en dat deze vormen van indirecte lyriek, met duizenden voorbeelden van honderden andere dichters aan te vullen, aantonen dat veel dichters hun andere zijde aan het woord laten.
Aan die voorwaarde voldoe ik natuurlijk, hoewel ik me afvraag of Het steenen kindje en De twee pauwen geen sterkere argumenten geven voor de stelling dat Martinus sommige gedichten beter onder de naam Martine had kunnen publiceren. De verzen die zijn relatie met zijn geliefde, zijn moeder en andere vrouwen beschrijven, maken duidelijk dat aan zijn dichterschap de exploitatie van het vrouwelijk gebied niet vreemd is. Wat bedoelde hij toen hij Pierrot liet zeggen, dat hij als man te vrouwelijk was?
Er is poëzie die in de loop van de tijd vergeelt en poëzie die verheldert. Voor mij behoren Nijhoffs gedichten tot de tweede groep. Hoe ouder ik word, hoe mooier ik zijn poëzie vind. Terwijl ik voor anderen, voor wie ik vroeger door het vuur ging, het mompelen van ‘heel aardig’ over heb, raak ik bij het lezen van Nijhoff enthousiaster, en jaloerser. Groots vind ik Voor dag en dauw, Het veer, Awater, de sonnetten uit Nieuwe gedichten. Wanneer ik die meesterwerken lees, zie ik me bij een sandaal geknield, een schoenriem los makend. Ik vraag me af waarom. Zijn werk is duister en zwaar, o ja, óók helder en lichtvoetig, stil en muzikaal, maar toch overheerst het ongrijpbare. Dat is voor mij, geloof ik, de reden waarom hij blijft boeien. Of geeft de doorslag dat hij zelf in zijn werk onzichtbaar is? Hij is erin geslaagd het lyrisch ik onpersoonlijk en daardoor niet irritant te laten zijn.
Door deze eigenschap blaast de tijd, die dichters met een sterk aanwezig ego in hun verzen onder het stof stuift, Nijhoff schoon. De verhuizer tijd
die bij voorbeeld het werk van Gerrit Achterberg naar de kelder brengt, plaatst dat van Martinus Nijhoff in de woonkamer. En als voor mij de dichter van de sarcofaag keldert, dan is er weinig licht en lucht meer voor J. Slauerhoff, A. Roland Holst, H. Marsman.
Martinus Nijhoff scoort in mijn toptien van de Nederlandse dichters hoog, met Constantijn Huygens, Pieter Corneliszoon Hooft, Herman Gorter en Jan Hendrik Leopold. Duistere dichters, alle vijf, van wie de taal blijft schitteren ook als geheimen onthuld zijn. Van de buitenlandse dichters die ik ken en waardeer, winnen T.S. Eliot en Charles Baudelaire het van M. Nijhoff.
De poëzie van Martinus Nijhoff laat zien wat woorden kunnen. Toen ik Nieuwe gedichten voor het eerst aandachtig las, ontdekte ik hoe taal werkt. Nijhoff maakt duidelijk dat voor goede poëzie realisme een voorwaarde en dieptewerking een noodzakelijke aanvulling is. De taal schept bij Nijhoff een nieuwe werkelijkheid en die tintelt in zijn gedichten meer dan de wereld die wij om ons heen zien.
Levensbeschouwelijk spreekt mij zijn geocentrisch wereldbeeld aan. En daarin zijn aanstelijk optimisme. Zijn religie is een wijding aan deze aarde en haar mogelijkheden. Volgens mij is hij geen modernist; hij zegt wel dat niemand helder ziet, maar hij toont een opmerkelijk groot vertrouwen in de toekomst.
Nijhoff heeft absurde en aardige dingen geschreven over het dichterschap. Mij spreekt aan dat de dichter geen vorm geeft aan persoonlijke emoties, maar aan universele gevoelens. Taal moet een realiteit scheppen die velen herkennen. Van deze dichter heb ik geleerd transcendent te kijken: te zien dat het bloed dieper is dan de hemel hoog en het gras groener dan de wolken wit. Geen wonder dat mijn voorkeuren regels zijn die lezers met beide voeten op de grond plaatsen. Zo is Nijhoffs mooiste metafoor zijn persoonlijke definitie van de liefde: Voor mij is liefde een geur door het huis/een stem een stap, iemand komt thuis. Zijn mooiste regel is Ik dacht al dagen lang: vraag het vandaag en zijn mooiste gedicht het laatste sonnet van de cyclus Voor dag en dauw.
Nooit wacht ik in een waterrijke streek voor een roodwitte balk zonder Nijhoffs parallellogram der ophaalbrug te zien, ook als dat in geen velden of wegen te bekennen is. Nijhoff heeft mij geleerd onzichtbare dingen te zien. Zijn beste gedichten wassen de ramen van mijn flat en vervullen mij niet alleen met schaamte omdat mijn ruiten smerig zijn, maar ook met vreugde omdat de wereld zo fris en helder is.
Henk van der Ent