De schrijver en de veerman
Gao Xiaosheng: Een allereenvoudigst verhaal en andere verhalen. Amsterdam, Meulenhof z.j. (1984), f 27,50
De artikelen van de Peruaanse schrijver Mario Vargas Llosa in de Volkskrant veroordelen Chili en Cuba omdat daar geen intellectuele vrijheid is. Llosa pleit voor Zuidamerikaanse regimes die volgens hem de normale rechten van de burger wel eerbiedigen; West-Europa zou van dit verschil nauwelijks willen weten en zet z.i. de meer democratische regeringen met rommelige dictaturen in één hok.
Op 21 juli publiceerde dezelfde krant een reactie die Llosa ervan beschuldigt een groepsbelang van intellectuelen na te streven: ‘bij Mario
Vargas Llosa ontbreekt de band met de miljoenen verschoppelingen van zijn continent.’ Deze reactie plaatst sociale gerechtigheid voor alle mensen en vrijheid voor de intellectuele minderheid tegenover elkaar. Het is een valse tegenstelling, want zoals vrijheid niet kan bestaan zonder die gerechtigheid, zo geldt ook het omgekeerde. Wie intellectuele vrijheid opvat als een elitair groepsbelang stelt zich neerbuigend op tegenover wat dan de meerderheid zou zijn. Vrijheid van het verstand is belangrijk voor ieder die een verstand heeft.
Kort daarvoor verscheen in Nederland een bundel van de Chinese schrijver Gao Xiaosheng, vertaald door Koos Kuiper. Volgens Kuipers nawoord heeft Gao, geboren in 1928, twintig jaar niet kunnen publiceren; hij moest in die tijd op het land werken. Onder Deng Xiaoping kreeg hij in 1979 zijn pen terug.
De bundel, uit twee boeken van Gao samengesteld, had beter kunnen heten naar het programmatische openingsverhaal, ‘Het veer.’ Vier mannen willen worden overgezet: een rijkaard, een krachtpatser, een machthebber en een schrijver. De rijkaard geeft geld, de krachtpatser dreigt met geweld, de machthebber biedt een baantje aan; de veerman zet ze alle drie over. De schrijver zingt als betaling een lofzang, maar dat vindt de veerman verschrikkelijk en hij weigert aanvankelijk de overtocht. Dan klaagt de schrijver: ‘Waarom is er geen plaats voor mij? Ik heb mijn hele leven nooit iets misdaan!’ De veerman zegt: ‘Deze klacht van jou klinkt veel mooier dan wat je daarnet hebt gezongen. Jij hebt het meest kostbare van jou – ware gevoelens – met mij gedeeld.’ De schrijver mag mee. Later wordt hij zelf veerman. Gao besluit zijn verhaal met de mededeling dat de verandering klein is: ‘Schrijven en overzetten zijn eigenlijk hetzelfde, beide hebben tot doel de mensen naar de overkant te brengen.’
Gao pretendeert dus twee dingen. Hij is niet de schrijver van de verschrikkelijke lofzang, al te bekend in totalitaire staten, maar hij geeft de lezer zijn ware gevoelens. Daarmee doet hij geen elitair werk: hij brengt mensen naar de overkant.
Van een boek uit het China van Deng verwacht je dat het gunstig over het nieuwe bewind spreekt en de vorige leiders met hun culturele en andere revoluties de grond inboort. Gao voldoet hier wel enigszins aan.
Vooral in ‘Een allereenvoudigst verhaal’ zijn de veranderingen tegelijk verbeteringen. Het gaat over misstanden op het platteland, maar de schuld ligt bij het oude plaatselijke kader, eerder onbekwaam dan misdadig, in een vroegere periode omhooggevallen en onmogelijk in één klap te vervangen.
Aan de andere kant ontbreekt de plompe ernst van propaganda en de verplichte eerbied voor bestuurders en beheerders. Een personage zegt: ‘Ik wil geen propaganda horen. Die waait met alle winden mee.’ Gao betrekt in zijn spot ook het nieuwe, zoals de mallotige neiging bij Chinezen, alle kwaad van de wereld toe te schrijven aan de bende van vier.
Over de laatste twee verhalen, ‘Beet’ en ‘In de bergen’, zegt Kuiper dat zij indirect tegen de culturele revolutie gericht zijn. Maar naar mijn indruk hebben zij een ruimere bedoeling. In het eerste verhaal wordt een visser die de vissen beschouwt ‘als trouwe onderdanen over wier lot hij naar willekeur kon beschikken’ het slachtoffer van zijn eigen hebzucht, als hij een grote vis steelt en gaat zwemmen met het beest aan zijn been vastgemaakt. De vis blijkt natuurlijk sterker. De suggestie, de kracht van de onderdanen is groter dan die van de overheerser, blijft bij Kuiper ongenoemd. Zij slaat niet op de culturele revolutie alleen.
‘In de bergen’ gaat over een man die al maar bang is. Zijn motto is ‘in het midden’, daar wil hij zijn hele leven blijven. Dat is zo gek nog niet, vindt Gao, en hij merkt droog op: ‘er gebeuren op deze wereld werkelijk zeer veel verschrikkelijke dingen waar niet om te lachen valt en die iemands ziel verknipt en verwrongen kunnen maken.’ Dat kan men natuurlijk opvatten als een verwijzing naar de tijd van Mao, maar een minder beperkte betekenis is ook mogelijk.
In ‘Zhou Huaying zoekt werk’ wordt een vrouw eindeloos door partijfunctionarissen aan het lijntje gehouden. Zij is buitengewoon goedgelovig en vindt kaderleden van de communistische partij per definitie goede mensen. Gao’s vertellerscommentaar is hier ironisch, af en toe op het cynische af. De functionarissen zijn geen schoften, zien in dat de vrouw recht op hulp heeft, maar uiteindelijk houdt hun gemakzucht de deur dicht. Verschil tussen oud en nieuw kader wordt hier niet gemaakt. Onrechtvaardig bestuur wordt veroordeeld, maar evenzeer overdreven volgzaamheid.
Interpretatie van details is moeilijk. Dat geldt altijd voor een vertaling uit een andere cultuur, zeker als er kans is op half uitgesproken bedoelingen, vage aanduidingen of knipoogjes naar de lezer, terwijl die laatste de situatie onvoldoende kent. Mij lijkt de manier waarop Mao geciteerd wordt af en toe honend. Klopt dat of leg ik het erin? Is honen van Mao nog vrijmoedig of stelt het bewind iets dergelijks juist op prijs?
De dromen over China zijn al een tijdje uit. Men kan niet meteen geloven dat Gao zijn belofte, ons zijn ware gevoelens te tonen, op den duur zal kunnen bestendigen. Maar op dit moment is de publikatie van zijn verhalen teken van verruiming van de vrijheid in China. Zij brengen ‘de mensen naar de overkant’ omdat zij inspireren tot weerbaarheid. Men moet zijn eigen meester zijn en van de angst zien los te raken; dit valt uiteindelijk bij Gao te lezen.
Zijn publiek zit natuurlijk in China. Wij lezen hem vooral uit belangstelling voor zijn land, al is zijn zakelijke verteltrant ook op zichzelf te waarderen. De metaforische verhalen zijn wellicht de beste; er lijkt meer in te zitten dan ik er uithaal. Gao is een kritisch socialist, aanhanger van het bewind, maar van het soort dat in het ‘reëel bestaande socialisme’ meestal de schrijversbond wordt uitgegooid. Waardering voor Dengs nieuwe richting wordt begrijpelijk uit Gao’s beschrijving van de gevoelens van ene Wenliang, een doorzichtige vermomming, die op een brief aan het districtscomité ernstig antwoord heeft gekregen: ‘voor het eerst sinds vele jaren was hij diep ontroerd. Hij kon vele nachten de slaap niet vatten. (…) Hij leek wel een klein kind; nu eens glimlachte hij enige tijd geluidloos, dan weer liet hij zwijgend zijn tranen stromen. Hij voelde zich zeer voldaan. Na zo’n lange lijdensweg werd hij nu voor het eerst rechtvaardig behandeld. Hij had een vredig gevoel alsof hij de verlossing had gevonden.’
Gao maakt duidelijk hoe belangrijk de veranderingen zijn, en tegelijk: hoe schamel. Om vele redenen is het te hopen dat wij hem verder kunnen volgen. Vrijheid voor deze veerman is geen zaak van intellectuelen alleen.
Eep Francken