[Tirade maart 1969]
De tijdgeest
Henk Romijn Meijer
Een pseudo-semi-wetenschappelijke verhandeling, voorgelezen tijdens de derde avond van multi-kunst op kasteel Drakensteyn, en opgedragen aan de nagedachtenis van samenvattende discussies-na-afloop over ‘de tijdgeest’, waarin drie takken van kunst elkaar ontbladerden.
Al de gigantische moeilijkheden waaraan de wereld zich het hoofd stoot vallen in het niet bij deze ene, centrale, bijna-onmogelijkheid: het leren zeggen wat je bedoelt. De moeilijkheid is niet dat het onmogelijk is om het te leren, maar wel dat iedereen denkt dat hij het kan. Misschien is dat de tijdgeest: concerten willen spelen zonder ooit een dag te oefenen. Wie niet bereid is om wat hij meent te denken terug te brengen tot zijn meest eenvoudige vorm, zal zijn bedoeling niet duidelijk maken. Misschien bedoelt hij in zo’n geval ook niets – veel woorden zijn er alleen opuit om het pijnlijkste te verhullen.
Wanneer wij de aanhef van de brief1. waarin beschreven staat op welke basis wij hier samen zijn, herleiden tot zijn meest eenvoudige, zijn minst provocerende vorm, kunnen wij niets lezen dan: de tijdgeest is de geest van deze tijd. Zo laat die geest aan duidelijkheid zowel
niets als alles te wensen over en kunnen wij misschien de conclusie trekken dat deze nadruk, dit onderstrepen dat wat is ook werkelijk is, de wanhoop uitdrukt van de tijd.
Vanuit deze gedachte wil de tijd zichzelf begrijpen uit zijn kunst, van daaruit wil hij leren inzien wat er hapert aan zijn geest. De tijdgeest wil gezond zijn en niet ziek. Als altijd wil hij lang verloren geluk herwinnen, geluk waarvan helaas geen bewijsstukken, geen bandopnames bestaan. De tijdgeest wil het ‘mankement’ van deze tijd opheffen, maar bij de gratie van dat ‘mankement’ bestaat al onze kunst. Dus zitten wij onszelf hier nu, gedwee, opstandig, eerbiedig, oneerbiedig, geleidelijk aan ongedaan te maken. Voor mij, met mijn hoogontwikkeld gevoel voor de commercie, is dit niet in alle opzichten een aanlokkelijk vooruitzicht, en bij wie massa zoekt in plaats van enkelingen zou dit een heel wat heviger koorts moeten kweken!2. De tijd is ziek, maar laat zij niet te gauw herstellen! Voorlopig voel ik me redelijk wel als symptoomdrager van een ziekte die niemand kent. Het is ook heel goed mogelijk dat wij allen eenvoudig symptomen zijn van elkaar, dat dat de tijdgeest is. In elk geval lijkt mij het discussiëren over wat uiteindelijk betekent: hoe wissen wij onszelf het meest doeltreffend uit, een bescheidenheid die zo subliem is dat een zeker gebrek daaraan in de praktijk niet langer opvalt. Of is beschei-
denheid een woord voor winterslaap?3. ‘Als het hier een paradijs was op aarde, schreef ik niet,’ zei Hans Vlek. Een paradijs kent geen contrast en kunst vloeit voort uit het contrast. Hoe verwarder de tijden, hoe beter het cabaret. Wie komt er op voor ons belang?
De tijdgeest zoekt naar een synthese,4. synthese van een woord, een doek, een accoord, een brok steen, maar die synthese zou toch onvermijdelijk moeten bestaan als woord, als formule. De tijdgeest vraagt niet naar dat woord, maar roept om kreten. De tijdgeest is de kreet5. en ook de innerlijke drang om het futielste en het intiemste bericht aan dubbelloopsmicrofoons toe te vertrouwen. De tijdgeest verschuilt zich achter een zonnebril zelfs bij het mildste lamplicht. Waarom? Is
het soms om lamplicht te behoeden tegen de straling van de ogen? Zijn zwakte ondervangt de tijdgeest met versterkers die je hard kunt draaien. Het rondzingen van de versterkers is de geest van deze tijd.6. De tijdgeest bloost als het schoolmeisje dat zegt: ik weet dat ik het goed aanvoel, maar ik kan het niet onder woorden brengen! Het woordenloze weten van de tijd! Never such innocence again!7.
De tijdgeest maakt gaandeweg ruimbaan voor de slogan to end all slogans: Weg met de taal. Zo wordt goed slecht, slecht goed, en alles aan alles gelijk. De tijdgeest annexeert, past zich aan zonder slag of stoot, ontkracht, en steekt protest, voordat het goed en wel geuit is, in een operettepak. De tijdgeest schrijft een musical van protest en noemt hem Hair, technisch zo razend knap, en zo massaal, voor zo’n massaal publiek, dat het protest ten onder gaat, ontzield wordt opgenomen in het showbedrijf, luid zingend om nog meer protest.
De tijdgeest protesteert, maar niet te hard in de nabijheid van de kas waar de subsidie te verdelen valt.8. De tijdgeest zaait verderf onder de
cliché’s en de taboes van gisteren en ziet de nieuwe clichés en de nieuwe taboes niet die zich opdringen achter haar begeerlijke rug. Een nieuw taboe is bijvoorbeeld het woord geschiedenis, heb ik begrepen van John Lennon en Hans Verhagen. Weg met de geschiedenis! Waarom? Is het omdat het onbehagelijk is te weten dat elke stap die je genomen hebt, elke noot die je hebt voortgebracht, geschiedenis is geworden. Nadat de tijdgeest zo de geschiedenis heeft afgezworen, deelt hij zich onbevangen in in periodes,9. waaruit een toch niet helemaal te stuiten liefde voor geschiedenis mag blijken. Alleen maakt hij de perioden korter, de perioden richten zich niet meer naar generaties, maar naar fasen van het eigen leven die ook al steeds wat korter worden. Vandaag swingt periode A zich blindelings naar periode B van morgen die hem zal verstoten. Alles wat min of meer per ongeluk nieuw is luidt een nieuwe fase in. De tijdgeest is succes of niets. De tijdgeest is een dagdroom die zichzelf blijft dromen.
Dat de tijdgeest zich het hoofd kan breken over ‘Wat is kunst’ wijst op een voorkeur voor gebroken hoofden. De tijdgeest bouwt een theorie waaruit moet blijken dat hij denkt dat hij doet wat hij denkt dat hij doet. De tijdgeest vraagt: ‘Wat is kunst!’ en pareert snedig ‘Wat is geen kunst?’ De tijdgeest antwoordt: ‘Prinses Beatrix is geen kunst.’10. En is zo’n antwoord subjectief of objectief? De van
oudsher vertrouwde verwarring bloeit in vertrouwde tuinen – een verwarring die leeft in het woord waarover dan ook nog geen woord is gezegd.11.
De tijdgeest kan niet meer worden geschokkeerd – alles is overwonnen, overal heerst begrip en alles mag, tenminste voor wie zich houdt aan afspraken. Hij jaagt baanbrekend naakt over de schutting, maar zeg bijvoorbeeld eens, niet om een mening te geven, maar gewoon uit een diep-menselijke behoefte om onvriendelijk te zijn: ‘Bob Dylan is een charlatan’, dan is onmiddellijk een diep geschokte menigte spontaan bereid om je spontaan te stenigen. Maar zeg het eens een keer of wat, zeg het bijvoorbeeld eens tien keer, bij de wisselende kleuren van een psychedelische toverlantaarn, en de tijdgeest spitst de oren, toont belangstelling. Hier wordt een mening interessant en niet lang duurt het of hij engageert een wakkere promotor om deze blasfemie op mogelijkheden tot uitbuiting te toetsen. De enige avantgarde ligt in de achterhoede.12. En in zijn angst om te behoren tot die slecht betaalde achterhoede schrijft de tijdgeest over jazz en pop met een ernst en een pretentie die in verband met een oude vertrouwde als bijvoorbeeld Beethoven wat ouderwets en ridicuul zou klinken. De ernst van platenhoezen is de ernst van deze tijd.
De tijdgeest dringt zich op. Wat zich niet opdringt wordt verdrongen. De hap- en snapgeest van de tijd legt zich in boekjes vast die niet meer dan tien minuten denktijd vragen.13. De verantwoording voor de betekenis schuift hij royaal af op de consument.14. De tijdgeest haat weliswaar de kunst, maar is er één woord dat hem heilig blijft, dan is het wel het woord ‘kunstenaar’15. – woord dat alles rechtvaardigt, verklaart, op zijn plaats zet, onzin tot zin omsmeedt. Wie als kunstenaar een tafel een stoel noemt verschilt wezenlijk van ieder ander mens die hetzelfde doet – de eerste schept een nieuwe wereld, de laatste heeft zich eenvoudig vergist.
De tijdgeest heeft het aanzien van een voorpost16. van het naderend fin-de-siècle, iets als een vervroegd pensioen. Uit onvermogen om de chaos in te tomen sticht hij zijn eigen chaos, een parodie op wat gebeurt, onschadelijk gemaakt door een vlucht in wat betekenisloos is, agressief kunstmatig, decoratief.
De waarden van de tijdgeest wisselen met het wisselen van zijn hartslag. De tijdgeest heeft zo’n verfijnd, zo’n delicaat gemoed dat hij gauw schrikt bij wat hem als ‘gekibbel’ in de oren klinkt. Op zo’n moment verschanst hij zich achter die unieke fictie die hij de ‘autonomie van het kunstwerk’ noemt – een verzinsel17. waaromheen gekibbel opstijgt uit de as van het oude.
Steeds heftiger geluidsgolven brengt de tijdgeest voort, steeds grotere massa’s deinen, op dezelfde golflengte afgestemd. Grenzen vervagen, gekibbel is niet meer dan een geluidsgolf die zich bij de andere schikt. Lief zijnd voor elkaar en iedereen dansen we eenstemmig weg op golven van versterkt geluid. Wie, o wie is toch de grote souteneur die aan de knoppen draait?18.
- 1.
- ?De geest van de tijd, wanneer of waar dan ook, wordt niet alleen bepaald door, maar is de geest, de instelling, de houding en in het algemeen het bereikte stadium in de culturele evolutie van de mens die dan en daar leeft. Om een werkelijk inzicht in de geest van de tijd, d.w.z. een tijdsbeeld te krijgen, moet men de essentie leren begrijpen van de phase van ontwikkeling waarin de geest van de mens, dus de mens zelf, van die tijd en op die plaats verkeert. Zonder dit inzicht zal men nooit uitkomen boven het sleutelen aan de symptomen van wat de mens, dan en daar, mankeert, en nooit komen tot therapie of zelfs maar diagnose van het mankement.? Aanhef van de uitnodiging tot deze avonden, in het vervolg aangeduid als ?de brief? en getekend door de organisator Oscar van Leer.
- 2.
- Hans Verhagen, auteur van Sterren, cirkels, bellen, ?een dichtbundel die op geen eigentijdse salontafel mag ontbreken? (flap), een dichter met een ?virtuoos maar ingehouden taalgebruik?, zei dadelijk bij de voorbespreking: de kunstenaar van nu wil een zo groot mogelijk publiek bereiken. Om te laten zien hoe de kunstenaar van nu dat doet, liet Verhagen, ter illustratie van zijn poezie, een popgroep aanrukken die een week te voren uiteengevallen was en waarvan een tijdlang alleen reusachtige versterkers waren te zien ten behoeve waarvan het kasteel drie dagen eerder was afgebroken en weer opgebouwd. Nadat het zo groot mogelijke publiek drie kwartier had gewacht, verscheen er een jongen die met zijn rug naar de mensen op een gitaar ging tokkelen. Toen nog weer flink wat later Verhagen aantrad aan het hoofd van zijn uiteengevallen jongens maakte hij, ?virtuoos en ingehouden?, een statementje, waarin hij zei dat hij te laat was en dat zijn popgroep een week te voren uiteen was gevallen, dat de equipment niet op peil stond en dat allerlei andere factoren ertoe zouden bijdragen dat het niet best zou gaan. Toen las hij o.a. zijn cyclus Kanker voor, bij gitaren en roffelende trommels. Achteraf bleek dat sommige aanwezigen die muziek niet werkelijk nodig hadden gevonden. Gevraagd waarom die kitschige trommels zijn indringende Kanker kwamen verzieken, merkte Verhagen op, dat een dosis ?gezonde kitsch? altijd op zijn plaats is. Dit stelt ons voor het probleem: wanneer trommels gezonde kitsch zijn, wat is dan zieke kitsch? Maar omdat Verhagen evalueren beschouwt als een ouderdomsverschijnsel, mag ik hier niet verder op ingaan.
- 3.
- Het blijft me intrigeren, verbazen, ook wel een beetje beangstigen, dat Wij Wakkere Wijdvertakte Kunstenaars ons zonder slag of stoot beschikbaar stellen om benarde miljoenairs een middel aan de hand te doen om de tijd van zijn geestesziekte te genezen. Misschien ben ik overgevoelig op dit punt.
- 4.
- ?… het destilleren van het gemeenschappelijke uit al ‘s mensen uitingen en gedragingen.? De brief stelt dit als een moeilijke taak. ?Nu is het natuurlijk vanzelfsprekend, dat de verschillen tussen uitingen in de diverse takken van kunst talrijk en niet alleen maar oppervlakkig zijn. Echter, het komt mij even zo vanzelfsprekend voor, dat wat deze verschillende kunstuitingen van eenzelfde periode uit eenzelfde omgeving gemeen hebben, datgene is wat men zou kunnen indentificeren als het wezenlijke kenmerk van het stadium van ontwikkeling door de mens dan en daar bereikt, hetgeen men dus de essentie van die bepaalde tijdgeest zou kunnen noemen.? Maar natuurlijk is het vanzelfsprekend dat je het wezen van het stadium van de mens van dan en daar kunt identificeren als de essentie van de geest van de tijd!
- 5.
- ?The echo of a sound?. Alexander Pope: ?The Dunicad?, book IV r 322 (1742), The Poems of Alexander Pope, ed. John Butt, Methuen, Londen 1963.
Bijvoorbeeld multi- of eindeloos-interpretabel: de bonte parasol waarmee Hans Verhagen zijn ongrijpbare brein tegen lastige vragen beschermt. Kon zijn cyclus Kanker als tragedie worden uitgelegd? Ja, dat kon. Als komedie? Ja zeker, dat kon ook. Staken die interpretaties elkaar geen spaak in de wielen? Nee, juist niet! Zodat mijn interpretatie wel een van de vele eindeloze juiste zijn moet: naar mijn inzicht is Kanker een voor Veronica geschikte tekst ten bate van een ziekte die nauwlijks aanbeveling behoeft. Hier ligt dan mijn kritiek: de soms wel ironisch ?gevreesde ziekte? genoemde kanker vraagt niet wezenlijk om reclame, behartigt zijn eigen belangen, verkoopt zichzelf gemakkelijk zonder prikkels van buiten, uitsluitend op kwaliteit – zijn populariteit zal onder druk van Verhagens cyclus niet wezenlijk toenemen, iets dat bijvoorbeeld wel is gebeurd onder invloed van de ?virtuoze maar ingehouden? haiku ?krijg de kanker?. Het streven naar eindeloze interpretabiliteit blijft inmiddels aanbevelenswaardig voor de vele noodlijdende kunstenaars onder ons. Immers, elke interpretatie schept zijn eigen aanhang, elke uitleg vult tenminste ??n tribune en, ruw geschat, zal een gemiddeld kunstenaar 4 ? 5 weken van ??n enkele interpretatie rond kunnen komen, zodat de ?eindeloze interpretabiliteit? in elk geval gelijk staat aan een lijfrente, en mogelijk, wie weet, aan betaalde onsterfelijkheid.
- 6.
- zie noot 2.
- 7.
- Philip Larkin: ?MCMXIV?, uit The Whitsun Weddings, Faber & Faber, 1964, p. 28.
- 8.
- Om aan deze wantoestand een einde te maken, en te bereiken dat binnen afzienbare tijd de democratisering van de kunst zal zijn voltooid, geef ik hier graag in overweging het onder rijkstoezicht laten werken van kunstenaars en daarbij aansluitend het van staatswege onteigenen van aldus ontstane kunstwerken, ten hoogste drie dagen na voltooiing. Bij dit onteigenen zal de kunstenaar een vorstelijke, althans koninklijke som geld ter hand worden gesteld. De kunstwerken welke de staat zich zo heeft toege?igend, zullen, voordat de actualiteit ervan is verstreken, vermenigvuldigd worden en uitgedeeld onder de armen, zoals vroeger oud brood en rotte aardappelen.
Het origineel van elk onteigend kunstwerk zal op staatskosten worden vernietigd, om te bereiken, dat elke copie even oorspronkelijk zijn zal als elke andere. Dit is rechtvaardiger dan wat bijv. W.A.L. Beeren, hoofdconservator van het Stedelijke Museum te Amsterdam, voorstaat, nl. dat ?wij weldra even gemakkelijk een prent uit een automaat (zullen) kunnen trekken als een plaat horen uit een jukebox.? (Kunstcommunicatie I, Hollands Maandblad, maart 1966). Hoewel ik mijzelf graag, met W.A.L. Beeren als gelijkwaardig partner, aan het hoofd geplaatst zag van een bloeiend verenigd automaten- en jukebox-concern, ben ik pessimistisch over de uitvoering van deze democratiseringsgedachte. Denk alleen eens aan de onderlinge ruzies die het automatenplan wel teweeg moet brengen! We zouden onmogelijk kunnen garanderen dat iedereen overal ten allen tijde even uittrekbaar zijn zal, en wanneer wij, om een voorbeeld te noemen, het ?absoluut controleerbare? werk van de gloedvolle Ad Dekker op een gunstig tijdstip in een vuurrode machine beschikbaar zouden maken op de Martelaarsgracht, tien tegen ??n dat hij zou roepen dat hij uitsluitend op de Heiligeweg getrokken wenst te worden! Het is zelfs niet ondenkbaar, dat hij zich dreigend op zou stellen bij de gewraakte machine, gereed om elke kunstliefhebber die daar iets van hem zou durven trekken in elkaar te stampen. En zelfs wanneer wij al de automaten van ons concern bijv. steeds ??n maand met hetzelfde product zouden vullen, om zo, voordat wij overgaan op de volgende vette kluif, een re?le verzadiging bij het kunstlievend publiek te doen postvatten – zelfs dan zou Dekker, en veel ?objectieve? vrienden en collega’s met hem, onbevredigd zijn en volhouden dat juist die maand, door zijn natuurlijke gesteldheid en zijn ligging ten opzichte van andere maanden, zich bij uitstek lenen zou om de mensen van zijn werk te doen kokhalzen. En de kwade reuk, die er zo van de regelmatig ververste au tomaten uit zou gaan, zou ons onherstelbare financi?le schade kunnen toebrengen!
- 9.
- Zo deelde Verhagen de Beatles in perioden in. Het begint erop te lijken dat ik iets tegen Verhagen heb, maar dat is niet zo.
- 10.
- Dit roept om een voetnoot. ?Waarom is een peer, die ik opeet geen kunst en een peer die ik geschilderd heb wel kunst,? schreef Reinier Lucassen. In een discussie stelde een gitarist van Verhagens uiteengevallen popgroep:
?Kunst – is wat mij boeit.? Volgens deze strenge maatstaf kon, wat hem betreft, zelfs Debussy’s muziek tot kunst worden gerekend. E?n uitzondering die vermeldens waard is maakte hij. ?Ik heb de hele avond geboeid naar Prinses Beatrix zitten kijken, maar dat is geen kunst!? zei hij, in het midden latend, of zijn dat sloeg op het kijken naar, of op de Prinses persoonlijk. In het laatste geval zou zijn opmerking als illustratie kunnen gelden van de peer-theorie van Reinier Lucassen.
- 11.
- Dit is gewoon waar, ik heb er niets aan toe te voegen.
- 12.
- Deze stelling lokte scherp protest uit van W.A.L. Beeren. Hij voelde zich persoonlijk aangevallen en noemde mij, als tegenprestatie, een ?humoristisch realist?. Gelukkig ontdekte ik dat Beeren schrijven kan dat het kunstenaarschap zich afspeelt (sic) ?in het atelier waar verf gemengd wordt met zweet? (H.M. maart 1966), zodat ik in hem een Naturalist durf begroeten, tenzij Beeren doelt op een goedkope manier om verf te verdunnen. Als humoristisch realist doe ik hem graag een definitie aan de hand: De avantgarde is het grapje dat geen grapje verdraagt.? Inmiddels blijft het moeilijk te ontkennen dat wat Beeren avantgarde noemt offici?le, door musea geaccepteerde kunst geworden is, ik neem tenminste aan dat hij zijn Stedelijk niet beschouwd als een armetierig schuurtje ergens op een door de samenleving verbeurd verklaard eilandje.
Dat Beerens idee?n over wat nieuw en revolutionnair is clich?matig en modieus zijn is inmiddels voor mij even evident als het voor Beeren zijn moet dat ik als oude koe geboren ben. In Harold Rosenberg’s The Tradition of the New (blz. 76) vond ik iets dat Beeren zich wat mij betreft persoonlijk aan mag trekken: ?The decision to be revolutionary usually counts for very little. The most radical changes have come from personalities who were conservative and even conventional – a powerful recoil from the radical present threw them backwards, so to speak, into future. The artist who engages himself with angels or stained glass windows may produce innovations as devastating as the designer of a new cosmos in plexiglass.?
- 13.
- Gesprek tussen twee jonge boekverkopers, afgeluisterd in een befaamde literaire boekhandel:
Zij: Ik ben Dostojefski aan het lezen, ik wist niet dat hij zo fijn was!
Hij: Dostojefski fijn? Die schrijft toch van die dikke boeken?
Zij: Ja, maar ze zijn zo fijn! Ik heb Misdaad en straf gelezen en nu –
Hij: Nou, ik dacht dat we over dat soort boeken wel een beetje heen waren, hoor! Ik dacht dat we het nu wel wat vlugger konden!
Zij: Je gaat er juist zelf zo van nadenken!
Hij: Nou, maar als ik langer dan tien minuten over een boek moet nadenken lees ik het niet, hoor!
- 14.
- Zie noot 5.
- 15.
- Dit is weer zo’n feit waaraan ik niets heb toe te voegen.
- 16.
- Dus toch een avantgarde?? De geest die op zichzelf vooruit loopt? Of is dit weer een streek van een ?humoristisch realist?? Of wordt hier bedoeld: de voorbloei van de nabloei? Vermoedelijk staan hier twee zaken lijnrecht tegenover elkaar: het vertrouwen dat we ergens heen hollen (Beeren), en het geloof dat we nergens heen hollen (ik). Het laatste wordt zal ook hierover nog wel niet gezegd zijn, ondanks deze noot!
- 17.
- Achter dit verzinsel verschanste zich een van de genodigden. Wat mij daarbij dwars zat was dat deze preutse haan onze discussie durfde kleineren door van ?al dit gekibbel? te praten. Nu denk ik alweer filosofisch: het zal wel het soort man geweest zijn die dat soort dingen zegt. Nieuw was voor mij de suggestie dat ?de autonomie van het kunstwerk? vrede sticht.
- 18.
- Zodra ik uitgelezen was stormde briefschrijver Oscar van Leer op mij af, met uitgestoken vuist, niet om mij, zoals ik verwacht had, wegens persoonlijke belediging de genadeslag te geven, maar om mij, integendeel, warm de hand te schudden, en warme bijval te betuigen met al de idee?n die ik naar voren had gebracht. En zo beleefde ik, al dreigde alles mis te gaan, toch nog een ogenblik van triomf, ruimschootse compensatie voor de afkeurende blikken van onze minister van cultuur, recreatie en maatschappelijk werk mej. Dr. M.A.M. Klomp?. Zelden heb ik een gewoon mens zo frikkerig zuur en misprijzend zien kijken als onze minister van o.a. recreatie bij al dit gekibbel.
Zou dat ?grote souteneur? haar onaangenaam in de oren hebben geklonken? Maar wat een onzin! Niemand weet toch immers wie dat is!