De tirannie verdrijven die mij het hert doorwond
Lodewijk Henri Wiener
Het was de twaalfde juli 1584.
Prins Willem Van Oranje bevond zich te Delft. Hij was gespannen. Die morgen was hij opgestaan met hevige hoofdpijnen, veroorzaakt door een minutenlang aanhoudende nachtmerrie, die des te beangstigender was geweest naarmate de Prins levender beelden werden getoond.
Met zweetparels op het voorhoofd was de Prins ontwaakt op twaalf juli 1584, vier jaar nadat hij door Philips II vogelvrij was verklaard. Ogenblikkelijk had de Prins de Hertog van Vianen ontboden die bekend stond om zijn ongelooflijk eindspel, dat hij, indien hij dit wenste, zo taktvol wist te verliezen. Na een kort onderhoud, tijdens hetwelk de Prins de Hertog van een en ander op de hoogte had gesteld, sloeg de Prins zijn arm om ‘s Hertogs schouders en begeleidde hem naar de bibliotheek.
De Prins streek zich zwijgend langs de knevel en verplaatste een toren op het bord. Kennelijk een zwakke zet, want de Hertog benodigde slechts weinig tijd om een zodanige tegenzet te doen dat de Prins de hem geboden kans zou opmerken en de aanval openen, waarna de Hertog dan, stapsgewijs, het aantal mogelijkheden zou vergroten en de perspektieven voor de Prins gunstiger maken, totdat hij, uiteindelijk, op het daarvoor aangewezen moment, zonder dat de Prins het bemerkte, zijn eigen onderspit zou delven, hopend de oude staatsman zodoende wat opgevrolijkt te hebben.
– Is het niet al over een tweetal dagen dat gij belast zult worden met de souvereiniteit van Holland en Zeeland, vroeg de Hertog en hij volgde gespannen de bewegingen van de Prins, die eerst zijn kanten kraag wat rechttrok, vervolgens met de nagel van de ene wijsvinger wat vuil wegpulkte onder de nagel van de andere, om daarna te volharden in zijn zwijgen.
– En met den titel van Graaf nog wel, ging de Hertog, enigszins schertsend, verder.
De Prins zweeg en verzette opnieuw een stuk. De Hertog zag direkt diverse kansen de Prins met enkele flitsende charges tot overgave te dwingen, maar hij benutte er, wijselijk, geen.
De Prins tastte in een der laden van het zwaar eikenhouten bureau en zette zuchtend twee glazen voor zich neer, vulde ze met een lichtgroene likeur, offreerde een der glaasjes de Hertog en hief, nog steeds zwijgend, het zijne.
– Op de Republiek!, toastte de Hertog uitgelaten.
De Prins knikte en tuitte peinzend zijn lippen, terwijl hij de drank in zijn mond bewoog. Hij keek naar de zijmuur, waar tussen twee smalle boekenkasten de portretten van de Graven van Egmond en Hoorne hingen, zestien jaren tevoren door het Spaansche Beest onthoofd. En terwijl de Hertog van Vianen met teruggetrokken mondhoeken en zachte smakgeluidjes veinsde zich op zijn gemak te voelen, stond de Prins op, liep naar het venster van kleine groene glas-in-lood ruitjes en staarde naar buiten. Bezorgd keek de Hertog op, rook nadenkend aan de rug van zijn hand en schudde langzaam het hoofd.
– Ah! Eindelijk!, riep hij toen uit en bracht een zijner raadsheren in de positie waartoe hij enige zetten geleden al besloten had. De Prins wendde zich niet om.
Op dat moment werd er op de hoge deur geklopt en trad er een bediende binnen.
– Hoogheid, een heer hier om u te spreken.
Uit louter onderdanigheid hield de dienstknecht de deurknop achter zijn rug omklemd, hetgeen veroorzaakte dat hij, gezien de ongewone hoogte waarop de handgreep zich bevond, verkrampt op zijn tenen stond en voorovergebogen zijn verhaal deed.
De Hertog van Vianen maakte een handgebaar en schudde van nee. De deur geluidloos achter zich in het slot trekkend verliet de dienstknecht dadelijk het vertrek. De Hertog hield zijn blik strak gericht op de rug en het achterhoofd van de Prins en trok de fles met pepermuntlikeur stiekum naar zich toe. Door zeer voorzichtig te werk te gaan slaagde hij erin de hals van de glazen stop te ontdoen, zich in te schenken, de fles weer af te sluiten en op zijn oude plaats terug te duwen, zonder dat de Prins er ook maar iets van bemerkte.
De Prins begaf zich naar een kast, nam er een bijbel uit en begon te lezen, ogenschijnlijk op een willekeurige plaats. Enige tijd heerste er een volkomen stilte in de bibliotheek, slechts zo nu en dan verbroken door het geklok van de adamsappel van de Hertog.
Toen zette de Prins zich weer neer aan zijn bureau, waar de Hertog van Vianen juist zijn glas geleegd had. De Prins steunde zijn hoofd op zijn handen en onderwierp de stand van zaken op het bord aan een analyse.
– Het ziet er niet al te best voor mij uit, vleide de Hertog. De Prins zweeg.
– Vooral niet als ik mijn positie op de h-vleugel bezie, verduidelijkte de Hertog.
Toen trad de bediende, na een korte klop op de deur, opnieuw binnen.
– Heer, de bezoeker….. hij wil niet van hier en gaan. Hij staat erop u te spreken.
De Hertog schudde heftig van nee en gebaarde de man de kamer te verlaten. De Prins scheen van het hele voorval niets gemerkt te hebben. Hij was in gedachten verzonken. Hij zag zichzelf bij het ontwaken, zwetend, oog in oog met de dood.
De Hertog glimlachte en prees de leepheid van de Prins toen deze een nieuwe zet deed. Na enkele minuten kondigde de knecht zich, zichtbaar ontdaan, wederom aan.
– Heer, het schijnt een uiterst gewichtige zaak…. De bezoeker is vastbesloten en wil niet vertrekken.
– Heeft hij u zijn naam gegeven? vroeg de Hertog geprikkeld.
– Zijn naam is mij medegedeeld heer, Balthasar Gerards is zijn naam. Hij verzoekt om een persoonlijke audiëntie……
– En het is een dwingende aangelegenheid?
– Het schijnt een zaak van leven of dood heer.
– Hoogheid……
De Prins zweeg en tuurde op het schaakbord.
– Hoogheid, drong de Hertog aan. Hoogheid…..
De Prins keek op.
– Iemand voor een audiëntie. Het lijkt een kwestie die prioriteit eist. Misschien kunt ge beter…..
De Prins stond zwijgend op, beschouwde nog even de stukken op het bord en volgde toen zijn knecht naar buiten.
De Hertog van Vianen greep, zodra de Prins de bibliotheek verlaten had, de fles bij de hals beet en zette hem onmiddellijk aan de mond. Uit een nevenvertrek klonken tere spinetklanken.
De Prins voelde aan zijn slapen, terwijl hij de bediende door de lange gangen volgde om de vreemde, vasthoudende bezoeker te woord te staan. De Prins rekte zijn schouderbladen naar achteren en maakte, haast onmerkbaar, een kleine kniebuiging. Aangekomen op de galerij keek hij naar buiten en zag een zwart rijtuig op de binnenplaats staan, met twee zwarte paarden bespannen. Het ene paard schudde zijn kop, het andere schraapte met zijn hoef over de bolle keien.
De dienstknecht wees naar het einde van de gang, boog, en verdween in een zijvertrek.
Boven aan de trap bleef de Prins staan. Onder aan de trap, in het schemerig verlicht portaal, stond een man. Hij droeg een zwarte cape en een grote, zwarte flambard.
De Prins daalde enkele treden en bleef toen staan.
De man in het zwart deed een pas naar voren.
De Prins trok een basculepistool en vuurde enkele schoten af. De man onder aan de trap wankelde en viel. Nog even bewoog hij.
Op het geluid van de schoten kwam de bediende de gang in gehold. Hij knielde bij de man in het zwart neer en ijlde vervolgens hevig ontdaan naar de bibliotheek, waar de Prins zijn schaakspel met de Hertog hervat had en gebogen zat over de stukken.
– Laat die man ogenblikkelijk vierendelen!, gebood de Hertog.
– Maar heer, de bezoeker….. hij is reeds overleden.
– Dat is niet meer te verhelpen!
– Hij moet gevierendeeld!, schreeuwde ineens de Prins, die daarmee zijn urenlang zwijgen abrupt onderbrak.
Glimlachend nam de Prins de fles met pepermuntlikeur om de Hertog nogmaals in te schenken, maar de Hertog bedekte zijn glas met zijn hand en hikte.
Zandvoort, 25 december 1968.