Een feestje der Nederlandse Kolonie, ergens in den vreemde
De consul is verkleed als generaal
de generaal als burgervader
versiering als van slagersbruiloft
muziekje navenant
en zestig meisjes aan de kant
geen man om mee te dansen.
De binnenkomst van drie
jonge, niet al te strakke heren,
doet rechten al die meisjesruggen
(maar ook des consuls,
maar ook des generaals:
de deugd heeft deze avond niets te duchten
hoog blijve in den vreemde
de sulligheid en de moraal)
De lachjes worden lonkend
en zelfs wat appetijt
staart uit de poorten velen zielen
De meisjes willen wel
maar overal
– geiten met stijve poten,
hekwerk vermommend klimop –
het surveilleren der notabelen.
Hier wordt geen lust genoten,
men laat zich niet b’latáfelen.
D. HILLENIUS