Elementen
Er zijn vele elementen in poëzie, maar een daarvan is ongetwijfeld het genot in rhytmische spelingen. Ik ben er van overtuigd dat dat genot al lang bestond voordat de mens woorden hanteerde. Ik denk dat niet alleen omdat in het afwisselend kort en langer schreeuwen of zingen van sommige apen, ook bij de hoogst ontwikkelde, zo duidelijk een genieten aanwezig is, maar om een tendenz die ik bij mezelf van tijd tot tijd waarneem, vooral onder dwang van Sinterklaas.
De noodzaak om te dichten, ingegeven door 5 December, maakt een normaal onbekend hersendeel in mij wakker, een behoefte om afwisselend – bij mij in grillige afwisseling – lange uitroepen en korte klankstoten te geven. Omdat ik tegen die tijd ook aan mijn woordenarsenaal morrel, komen er vreemde woordenwrongels, die op het eerste gezicht ook voor mijzelf geen betekenis hebben. Soms blijft die golfbeweging aanhouden en dan komen er vroeg of laat – althans voor mij – zinvolle mededelingen.
Dat rhytme kan ook buiten woorden om een uiting vinden. Ik had het soms bij pianospelen, het gevoel dat ik eindelijk de absolute maat van de muziek gevonden had. Het was nooit letterlijk de absolute maat; ik kon nog naar willekeur sneller of langzamer spelen zonder de spanning te verliezen. Het was meer alsof ik een soort ademhaling betrapt had en daarmee gelijk kon opgaan, het gevoel dat welke foute noot ik ook aansloeg er van geen fouten meer sprake kon zijn.
Het plezier om een gewone tekst rhytmisch te zeggen vindt men bij negerpredikers oude stijl.
Ik denk dat ook Johnny the Selfkicker dat heeft. Zijn teksten zeggen mij niet zo veel, al zijn ze minder vreemd als men ze leest dan wanneer men ze de eerste keer hoort. Maar los van de betekenis hebben die woorden in zich gevangen gespannen veren die met korte explosies of lange drijvingen moeten aflopen. Althans voor Johnny zelf. Als hij bezig is heb ik vaak de indruk aanwe zig te zijn bij een dichter in statu nascendi. De beweging, de stroom is er al. Vroeg of laat zullen daar betekenissen en expressies door meegesleept worden. Bloem schreef naar aanleiding van zijn eigen eerste gedichten: ‘dat zekere welbehagen in de woorden
om de woorden zelf… dat welhaast niet één jong dichter schijnt te kunnen vermijden’.
Al is er ook een belangrijke poëzie-opvatting die dit als ideaal, ook buiten de jeugd stelt, zoals Cage schrijft:
‘having nothing to say
and say it
that’s poetry’
Ik ben het daar helemaal niet mee eens, al vind ik Cage een van de drie grootste ideeënkwekers van deze eeuw.
Ik weet niet wat dat betekent, maar het geeft een zelfde genoegen als schrapen met de keel, bij het opstaan uitvoerig uitrekken, kuchen, niezen, hoe gaat het?
Helemaal tegengesteld aan het opwekken en genieten van rhythmische boersels is de behoefte tot mededeling. Die kan tot creatieve spanning stijgen door de onmogelijkheid tot reëel contact, doordat de geliefde afwezig is, kristallisatie, of doordat ze op een of andere manier onbereikbaar is, doordat de phantaisie te groot is om zich naar de reële ontvanger te richten, door egocentralisme is het algemeen, de pauw die pronkt voor zijn etensbak.
Er valt me nog een element in, bij het lezen in The Bride and the bachelors (Calvin Tomkins) over Duchamp, Cage, Tinguely en Rauschenberg. Vooral bij Duchamp en Cage benijd ik het ver, mogen tot eenzaamheid, wat aan Satie doet denken. Elke keer als iemand iets mooi vindt in een werk van Cage, is dat voor hem een ernstige reden om het te schrappen en het de volgende keer anders te doen. Het constant opheffen van communicatie, misschien door het biologisch inzicht dat communicatie vroeg of laat leidt tot symbiose, gewenning, kolonievorming, samenhang, opgeven van de individualiteit. Over Cage zeker nog eens uitvoeriger, in dit verband alleen mijn bewondering voor zijn voortvluchtigheid.
De trek
D. Hillenius
Uffelte
D. Hillenius