Elly de Waard
Tijdens mijn tienerjaren leken de werken van Leopold en Nijhoff mij al voorbeeldig: zo behoorde poëzie te zijn en tijdens het afwassen droegen mijn zuster en ik stukken gedicht uit het hoofd voor om dit gedwongen handwerk dragelijk, nee, zelfs heerlijk te maken. Al spoedig kwam daar Van Geel bij. Later natuurlijk nog heel veel andere dichters – Gorter! -, veel buitenlandse ook, maar toch zijn Leopold en Nijhoff voor deze eeuw voor mij de hoekstenen gebleven van de Nederlandse poëzie.
Nijhoff is van deze twee als voorbeeld wellicht het moeilijkste te benaderen omdat zijn taalgebruik zo bedrieglijk ‘gewoon’ is, zo dicht tegen de spreektaal aanligt. Om dat te kunnen moet je over heel veel techniek beschikken. Ik denk dat juist omdát hij zo onnadrukkelijk en helder spreekt zijn poëzie nog in de hoogste mate actueel is. Dit bijvoorbeeld in tegenstelling tot Roland Holst.
Ik meen zelfs dat hij, door de sublieme, want onnadrukkelijke, wijze waarop hij sonnetten schreef deze vorm voor wat de twintigste eeuw betreft, voor zich heeft opgeëist. Wie na hem nog sonnetten heeft willen schrijven vond zijn slagschaduw onvermijdelijk op zijn weg.
Nijhoff is zeker, niet alleen een belangrijk Nederlands, maar ook Europees dichter; maar dat geldt voor tal van andere Nederlandstalige dichters eveneens, en dat zelfs van oudsher: Bijns, Hooft, Vondel, Bredero, Huygens om er maar enkele van toen te noemen.
Vroeger, tijdens het afwassen zal ik maar zeggen, lag mijn grootste waardering bij Nijhoffs vroege gedichten (Pierrot aan de Lantaarn, Pierrot – ‘en mijn stuk hart rammelde van de scherven’! – Het liedje van den Simpele); toch is een scheidslijn moeilijk aan te geven, want veel uit met name de bundels Vormen en Nieuwe gedichten, die ik nu het hoogste aansla, vond ik toen ook al prachtig. En de Verspreide gedichten. Zo’n gedicht als Bij de dood van Albert Verwey heb ik altijd heel verrassend gevonden.
Nijhoffs mooiste gedicht is natuurlijk Awater, ook al vanwege de lengte en de volgehouden toon. Het is mij dierbaarder dan Het Uur U, dat ik met
zijn claustrische, kortregelige vorm iets te benauwd vind, ook al was dat natuurlijk precies wat de dichter beoogde. En ik hou ook erg van Het Veer – en Impasse, Het tuinfeest – te veel om op te noemen. Ook in zijn stukken over poëzie heeft Nijhoff veel behartenswaardigs gezegd.
Elly de Waard