[p. 493]
Eva Gerlach
Commotie*
Sjostakovitsj, trio no. 2, op 67
1
Binnen ons wachten de plaatsen af en we zien niet
hoe maar we komen elkaar
aldoor tegen, in één ruimte maar over
andere wegen. Het is
leegte, de gewoonte om te vergeten
die ons opendoet – hoe je
klappert, danst als een vaantje, wat is gevolg
wat herinnering, alles gebeurt
in de tijd waarbinnen je doorloopt,
lichaam voor lichaampje, hee
ken ik je ergens van (heb ik wat van je aan)?
[p. 494]
2
In de nacht belde iemand op, hij heette Johan
en hij zei dat hij Frits wilde spreken. Frits, maar hier woont geen
Frits, nooit gewoond ook. Ja nee,
ik moet Frits spreken, die woont daar of anders
Nooit meer zie ik er een zoals jij ook al zijn er genoeg
die een beetje scheef lopen zo met hun jas naar een kant
wijder open hun korte been niet zo ver
naar voren als hun lange naar achter, krepeer Frits
was nog het minste dat volgde, ik moest
ophangen maar ik kon niet, werkelijkheid
schoot uit de kamer zoals wanneer je een ei
uit het kokende water neemt, huid in een keer verdampt
ging ervandoor om de hoek met mijn sportschoenen aan man
[p. 495]
3
Vanwaar je op weg gaat hoor je
hoe in de verte het gras
teruggroeit over de wortels uitgestoken,
opgegeten – hoe in het slijten van zolen
de weg zich neerlegt en rust
en de vermisten
sporen die wij meedragen, terugplanten waar zij
wij op weg gegaan met onze ingepakte
hoofden waarin niets goedblijft stuivend en stuivend
[p. 496]
4
Over de kuil die wij hebben gegraven springen wij
heen en terug, wie valt die ligt waar hij moet.
Licht als een adempje, licht als een damp in de ochtend
Speelman speel wat je kan, dat wij dansen en waar wij
struikelen liggen wij goed – wit kruipt in de avond,
kwispelt, hoor het gebeurde
doorgaan terwijl je valt: fluittoon –
Kom dan kom bij het baasje of nee wacht nog even
- *
- met dank aan F. Rzewsky, pianist