Frans van Hasselt
De dichter Lázaros
Deze zomer is voorbijgegaan zonder dat we gedichten te lezen kregen van Lázaros. Hij stierf, 78 jaar oud, kort voor Pasen, kort na zijn naamdag, ‘aan ouderdom’ zoals ze in de buurt zeiden. En paar maanden tevoren was hij in zijn eigen woninkje met een mes gestoken en beroofd van al het geld dat hij bij zich droeg: zo’n 200.000 drachmen of 1800 gulden, en dat moet ook tot z’n einde hebben bijgedragen. In de laatste wintermaanden kon men hem al van ver horen aankomen, omdat hij zijn voeten niet meer optilde bij het lopen.
Lázaros Parasidis was dichter, ‘één van Griekenlands beste’ zoals hij zelf zei. Hij schreef aan zijn eigen tafeltje bij de taveerne Psarrá, middenin de wijk Plaka aan de voet van de Akropolis. Daar bracht hij het latere deel van de avonden door. Betitelingen als ‘Zondagsdichter’ of ‘sneldichter’ zou hij verontwaardigd van de hand hebben gewezen, hoewel hij er trots op was dat hij snel kon dichten. Eén van de vele keren dat ik hem in woede zag ontsteken was toen hij opving hoe iemand zijn bedrijf omschreef als ‘hobby’, een woord dat ook in het Grieks is doorgedrongen. In werkelijkheid gold het een roeping.
Hij schreef op papieren servetjes of afgescheurde stukken van het papieren tafellaken. (Sinds enkele maanden heeft Psarrá linnen.) ‘Perkament heb ik niet nodig. Aangezien je lacht, ben ik enthousiast. En daarmee vertoon ik mij.’ Zijn inspiratie werd bijna uitsluitend gevormd door vrouwelijke klanten om hem heen, liefst buitenlandse, ‘want met Griekse verwek ik vaak misverstanden bij jaloerse mannen,’ zei hij mij eens. Ontelbaar vele gedichten heb ik mogen vertalen, wat nog niet zo gemakkelijk was want hij had een heel apart handschrift, zijn interpunctie was ondoorgrondelijk (veel uitroeptekens middenin de frase) en spelfouten waren talrijk.
De aldus vereerde toeriste toonde zich doorgaans eerst zeer verbaasd, daarna aangenaam verrast. En dat maakte Lázaros dan weer heel blij. ‘Het wás ook een bijzonder sterk gedicht,’ zei hij dan, en repeteerde het nog eens hardop voor zichzelf. Daarna ging hij een vers schrijven voor de tweede
dame in het gezelschap, want niemand mocht tekort komen.
Aan beloning met geld viel niet te denken, dat was uitermate beledigend. Ook aangeboden wijn wees hij meestal af – hoewel hij graag dronk. Laat op de avond, zo tegen één, twee uur, liet hij soms blijken op welke tegenprestatie hij vlaste: een kus. Als een bezongen vrouw daartoe bereid bleek, was zijn avond afgerond. Een traan biggelde dan over zijn verweerd, pregnant gezicht.
Lázaros was nooit getrouwd, en over zijn leven praatte hij niet veel. Hij was uit Klein Azië gekomen na de ‘katastrofi’, de Griekse militaire nederlaag in Turkije van 1922 die anderhalf miljoen Grieken naar het moederland dreef. Een broer die hij sterk vereerde leefde in Engeland als dokter; zelf was hij metselaar geworden, gespecialiseerd in het herstellen van oude muren. Een jaar of twaalf geleden is hij bij dit werk bijna geheel bedolven geraakt, alleen één hand stak nog boven de steenmassa uit. Meer dood dan levend werd hij bevrijd, en sindsdien zei men dat hij zijn naam eer had aangedaan. Maar wel was hij op die ene dag tien jaar ouder geworden, net als na die beroving dit jaar.
Lázaros had een miniatuur-optrekje op het terrein van het klooster van het Heilig Graf vlak boven de taveerne. Hij hoefde er niet voor te betalen, maar dit maakte hem niet clericaal, integendeel. Oorspronkelijk was hij communist geweest, maar na 1989, toen zij met de rechtse partij hadden samengewerkt, zwaaide hij over naar de pasok van Andreas Papandreou. Wie daar bezwaren tegenin bracht kon rekenen op Lázaros’ onverbloemde woede, beleden met een stem die steeds hoger werd naarmate hij meer had gedronken. Meer dan eens heeft hij met me gebroken, maar de volgende keer was hij alles weer vergeten.
Verdraagzaamheid behoorde niet tot Lázaros’ goede eigenschappen, en hij was ook allergisch voor de ambulante musici die zich soms bij Psarrá lieten horen en die de aandacht teveel van Lázaros’ optreden afleidden. Daarentegen was hij roerend zorgzaam en liefdevol voor de zwerfpoezen rondom, en hij aanbad honden. Van de taveerne kreeg hij laat in de avond alle etensresten om hun te voeren.
De meeste van zijn gedichten waar hij meestal ‘Poëm Soevenir’ boven zette, zijn, als gezegd, lofzangen op vrouwen. ‘Mevrouw! de vlag hangt aan de mast. / En jouw schoonheid! is op haar hoogtepunt. / Souverein! ben je geworden, / je draagt de Titanen.’ Aan mythologische motieven ontbrak het nooit, en Lázaros, die op één avond vaak tientallen verzen produceerde, dreigde hiermee wel eens in routine te vervallen. Zoals, op dezelfde
dame: ‘Ik zal je vertellen! / Mijn Odyssee! / Het is niet Kirke / En ook niet Kalypso / Jij! bent het! / Ik heb je lief.’
Lázaros kon raak observeren zolang hij niet aan het schrijven was. Hier is een gedicht op een dame die druk praatte: ‘Lied! / Is jouw blik! / Je lippen een bijenkorf / Al gaat het om vuur! / Ik heb je lief gekregen.’ Op dreef was hij meestal ook als hij over zichzelf schreef: ‘Sommigen / noemen me wijs /, anderen maar half /, Sommigen dichter / anderen dronkelap / Allen onsterfelijk / Ik! een sterveling / Laat ik / gaan bidden / Maar jij, vriend Kostas / Hoe beoordeel je me? / Laat het me weten / Als het je goeddunkt.’
In hetzelfde genre: ‘Fotiní / Zeg me? / Ben ik? fout? / Of ben ik juist? / Geen, van tweeën / Er is geen cijfer / Waarom niet? / Ik ben een labyrinth / van gedachten / Makkelijker vind je Diogenes / Dan mijn… (onleesbaar) Ik heb je lief.’ Een merkwaardige bespiegeling schreef hij over boeken: ‘Wat zijn de boeken? / Ze zijn een schepping / van de één en de ander (de schrijver en de lezer, bedoelt hij waarschijnlijk) / Jij die ze leest / Beoordeelt ze / Jij bent een bron.’
Ook menige kortere ontboezeming noteerde hij: ‘Mevrouw! / Zo, is het leven / Soms, prozaïsch / Soms, zwaar / Maar leven / moet men.’ Of, nog korter: ‘Mijn vrienden! / We zijn overwinnaars / want onze gedachten / zijn in beweging.’
Het bovenstaande is maar een losse en toevallige greep uit wat Lázaros schreef. Ik weet dat het zijn droom was, zijn gedichten nog eens in boekvorm uit te laten komen. Van de, in eigen ogen, beste maakte hij kopieën, wat soms verwarrend werkte, want als hij het niet meer uit z’n hoofd kende vroeg hij het gedicht even terug van degene voor wie het was geschreven, en die dacht dan dat ze het voor goed kwijt was. Zou zijn zuster, die zijn boedeltje heeft afgehandeld, al deze papieren wel hebben bewaard?