G.K. van het Reve
Bij mijn intrede in de Rooms Katholieke Kerk
Greonterp, juni 1966.
Aangezien terzake mijn intrede in de Rooms Katholieke Kerk misverstanden blijken te bestaan, stel ik er prijs op, ten gerieve van vrienden, kunstbroeders, lezers en voorts van allen die in het onderwerp belang mochten stellen, de volgende verklaring te publiceren, die ik enkele ogenblikken voor mijn intrede, in aanwezigheid van pater Lambert Simon, pater Ben Hemelsoet en van een aantal genodigde vrienden heb afgelegd:
Lieve Vrienden. Ik wens enige woorden van verantwoording tot U te spreken aangaande het besluit dat ik heb genomen, lidmaat te worden van de Rooms Katholieke Kerk.
Mijn intrede is, om te beginnen, te beschouwen als de formele bevestiging van een reeds jaren bestaande toestand, maar voorts, en vooral, als een daad van loyaliteit.
Ik kan hier niet mijn religieuze belevingen, voorstellingswereld en ideeën uitvoerig uit de doeken gaan doen. Daarvoor is geen tijd, en U bent bovendien niet gekomen om een lezing aan te horen. Ik wil alleen dit zeggen: mijn intrede is een daad van loyaliteit, omdat ik geloof dat, wanneer ooit de religieuze idealen die ik koester, verwerkelijkt zouden kunnen worden – al denk ik niet dat ik oud genoeg zal worden om daarvan veel mee te maken – de Rooms Katholieke Kerk de beste kansen heeft deze verwerkelijking te mogen bewerkstelligen.
Ik heb de grote dogmaas van de Rooms Katholieke Kerk lief, maar ik geloof niet, dat de Rooms Katholieke Kerk de exclusieve eigenaresse is van de Waarheid of dat zij de ‘alleen-
verkoop van God voor Nederland en Koloniën’ zou bezitten, noch, dat ooit de Waarheid iemands eigendom zou kunnen zijn: alle dogmaas, hoe waardevol ook om de problematiek van de menselijke opdracht aanschouwelijk te maken, zijn nooit meer dan de tijdgebonden verwoording van een waarheid, die woordloos en tijdloos is.
Mij staat een religie voor ogen, waarvan de belijder niet anders zal beogen dan zichzelf te openen voor God, inplaats van God te willen bemachtigen en dienstbaar te willen maken aan de vervulling van infantiele begeerten; een geloof, dat misschien eens zal mogen heersen, en waarin de mens de moed zal vinden zijn Godsbegrip los te maken van elke hoop en elke verwachting van welk heil dan ook; een geloof, dat de noodzaak van de Dood zal willen inzien, en begrippen als Verlossing en Eeuwig Leven niet zal interpreteren als een zich na de Dood voortzettend, altijddurend heden.
Aan het ritueel dat sommigen Uwer geheel, anderen gedeeltelijk, als bespottelijk, archaïes en zinloos beschouwen – en ik kan niet loochenen dat sommige Uwer gedachten mij niet vreemd zijn – onderwerp ik mij, omdat ik mijn verantwoordelijkheid heb erkend, en besef dat mijn opdracht, zoals ik die zie, niet buiten maar binnen de Rooms Katholieke Kerk ligt.
Ik blijf dezelfde die ik was, en U behoeft niet bevreesd te zijn dat ik iemand word die de hele dag in zijn brevier leest en zelfs bij het fietsen nog apologetiese brochures raadpleegt.
Tenslotte nog dit: God is de enige werkelijkheid – al het andere is een illusie en een begoocheling.