G.K. van het Reve
Mijn bondgenoot Algra
In De Bazuin van 18 juni, in een bespreking van o.a. het ‘Siberisch Dagboek’ van mijn broer Prof. Karel van het Reve, wordt ook mijn naam genoemd. De recensent J.P. Schuyf schrijft aan het eind van zijn betoog, waarin hij wil aantonen dat anti-communisme uit de tijd is: ‘En wat roept onze senator Algra niet allemaal tegen Gerard van het Reve! Wezenlijk verschil met de situatie in de Sowjet-Unie is hier nauwlijks aan te wijzen.’ Mede omdat hier mijn persoon en mijn werk in het geding zijn gebracht, wens ik mijn stem te verheffen tegen een voorstelling van zaken, waarin alle gevoel voor proporties teloor is gegaan, en die onrechtvaardig zowel als beledigend is jegens de heer Algra. Het Kamerlid Algra vertegenwoordigt in ons parlement – een instituut, dat de Sowjet-Unie nog steeds niet rijk is – het orthodox-reformatorische, conservatieve volksdeel, maar hij kan niet en wenst ook niet te beslissen, wat gedrukt zal worden en wat niet, noch heeft hij ooit enig schrijven doen opsluiten. Zijn streven is slechts, de minister te bewegen aan mijn werk geen subsidie toe te kennen. Zou hij regeringsbevoegdheid krijgen, dan zou hij stellig bedoelde subsidie aan mij en aan vele andere kunstenaars ongedaan maken, maar ik zou van hem noch censuur, noch een publicatieverbod, noch enig gevaar voor leven of vrijheid te duchten hebben.
Hoe fel ook mijn nieuwe boek ‘Nader Tot U’ door de rechts-reformatorische orthodoxie is aangevallen, ik heb het manuscript in mijn eigen land kunnen uitgeven en het niet naar het buitenland behoeven te smokkelen, om, voor zulk een overmoed, tot 5 of 7 jaar concentratiekamp te worden veroordeeld in een proces, waartoe de pers geen toegang heeft gehad, en dat door de International Commission of Jurists een bespotting van het recht is genoemd.
Naar aanleiding van bepaalde passages in mijn werk is jegens mij een gerechtelijke strafvervolging ingesteld, maar ik ondervind geen enkele beperking in mijn persoonlijke of professionele vrijheid, mijn boek is overal in de winkels te koop en ik lees er zelfs voor televisie en radio uit voor. Algra en zijn medestanders schreeuwen inderdaad van alles tegen me, maar, in tegenstelling tot Babel, Pilnjak, duizenden andere vermoorde kunstenaars, Pasternak en de zopas in een schijnproces veroordeelde beide schrijvers, kan ik terugschreeuwen, in kranten, radio en televisie, die mij met onbekrompen maat plaatsruimte en zendtijd aanbieden. Dat ik van deze mogelijkheden geen gebruik meer maak, nu er tegen mij een strafvervolging is ingesteld, is een vrijwillige beslissing mijnerzijds, die berust op mijn vertrouwen in de Nederlandse rechtsstaat en de Nederlandse rechtspraak: wanneer het tot een rechtzitting komt, zal die openbaar zijn, toegankelijk voor ieder burger en iedere journalist, en zal ik, onder de overvloedige bescherming die onze wetgeving mij biedt, berecht worden door onafhankelijke, voor het leven benoemde rechters, en niet door het gepeupel. Hier kan ik in vrijheid leven, werken en publiceren. Daar zou ik niet kunnen publiceren, niet kunnen werken, en niet één dag in vrijheid gelaten worden. Ziedaar het ‘wezenlijk verschil’.
In de huidige Nederlandse politieke arena is de heer Algra mijn tegenstander, maar tegenover het communistische, van middeleeuwse waarheidswaan bezeten schrikbewind, dat schrijvers en dichters vele malen erger onderdrukt dan het tsarisme ooit heeft gedaan, worden de meningsverschillen tussen hem en mij futiel, en beschouw ik hem als mijn medestander en bondgenoot, die verdient verdedigd te worden tegen lieden die een schijnprogressiviteit en een schijntolerantie propageren die hen niets kosten, maar die in werkelijkheid onze moeizaam veroverde vrijheden en rechten in de uitverkoop willen gooien.