[p. 3]
[Tirade december 1968]
[Gedichten van C. Buddingh’]
Jeugd
wat zei ik: daar ligt hij weer op zijn knieën
tussen de zuring en klavertjes drie in.
vingertjes wriemelend in het groen
terwijl god de hemel staat bij te boenen.
om half vier precies begint de inspectie.
de bijen houden alvast een collecte.
zijn vader is soms toch zo’n gekke dwalm,
waar de meisjes zijn overal.
en zijn moeder lost een vuurrood oud besje
met spuitwater op in een kogelflesje.
dat mag hij straks allemaal zelf opdrinken.
als dieren dood zijn, dan gaan ze stinken.
dan liggen ze helemaal grauw en stijf.
en de vliegen kruipen over hun lijf.
maar als je een klavertje vier weet te plukken
dan ga je nooit dood, blijf je altijd gelukkig.
dan hoor je het huis nog wel steunen en kraken.
maar je hart zal je nooit bonzend wakker maken.
dan lig je op heel dik fluweel van rozen.
dan krijg je soms zelfs een meccanodoos.
C. Buddingh’
[p. 4]
Kleine pastorale
op mooie zomeravonden
(melden reizigers uit arcadië ons)
trekken duizenden inwoners uit dat gebied
per auto, op brommer of fiets, naar de grens.
daar zitten ze dan, op de lange terrassen,
zwijgend, of onderdrukt pratend, te luisteren
naar het gebulder van de kanonnen
achter de tij mblauwe horizon.
C. Buddingh’
[p. 5]
Toch nog een mooie dag
Ik wandelde door Dordt in mijn regenjas
gekocht op Haymarket, Londen,
met daaronder een overhemd, ook gekocht in Londen
(een goedkope aanbieding op Portobello Road)
((naar later bleek toch wel met een enkel weeffoutje))
daarop een das gekocht in Grassington, Yorkshire
(‘expressly woven for Robert Bunney’)
en op mijn hoofd een hoed, gekocht in Truro, Cornwall
en ik dacht: wat jammer toch dat ik het zwartleren horlogebandje,
ruim twee jaar geleden gekocht in Monmouth,
een week of wat terug door een ander heb moeten vervangen
maar toen ik even later mijn neus moest snuiten
zag ik dat de zakdoek er eentje was
van het halve dozijn gekocht in Ilkley (eveneens Yorkshire)
en zo was het toch nog een mooie dag
C. Buddingh’