[p. 19]
[Gedichten van Chr. J. van Geel]
Bij een toverboek*
Het is alsof ik twintig ben
en zij in leven, oorlog, alles
onopgelost, als nu, als toen.
Hun dood verspert, niets leeft, niets dan
dat iets met hen gestorven is,
iets in de tijd en in wie leeft –
of alles nog beginnen moet,
of ik nog niet begonnen ben.
Chr. J. van Geel
[p. 20]
In een meer
voor W.H. en J.A.E.
Stevige korte massieve gedaante
zag ik door het doorschijnende water
optornen tegen onzichtbare stormen,
een steen gekoesterd aan de borst.
Voorovergebogen kluizenaar
verzonken in gedachten, stap
na stap behoedzaam vorderend
op de van keien vergeven grond.
Onmogelijk was het als kind al
de aandacht te trekken van een ijsbeer
in een stuiter van glas, onmogelijk
is het te vragen wat hij zocht.
Chr. J. van Geel
[p. 21]
Rehabilitatie verzekerd
Je eer dragen ze na tot in de grond. –
Als nog behoedzaam taal zijn zinnen zoekt
en wikt, beleefd een stap terzijde doet,
heb je hun spijt als prop al in je mond.
Chr. J. van Geel
[p. 22]
Maannacht, bewolkt
Liefde, even opwindend
en onbereikbaar ver als sterren staan,
niet met een loep te vinden,
loep van de maan,
blij met de winter,
met twijfel in vraatzucht
voor het vergaan.
Chr. J. van Geel
[p. 23]
Halfslaap
Sneeuw valt kalm in de kamer
op stoelen en op tafels,
dor blad waait binnen en
ik droom hoe ongerept
de vloer ligt morgen zonder
stap van wie gaat, wie komt.
Chr. J. van Geel
- *
- Briefwisseling Ter Braak – Du Perron 4e dl Amsterdam 1968