Geen donderslag bij heldere hemel
door G.K. van het Reve
Aankondiging in het drama
De noodzaak, om aan elk beslissend gebeuren in de toneelhandeling een aankondiging te doen voorafgaan, wordt niet algemeen ingezien. In veel vakliteratuur wordt, bij diepgaande behandeling van onderwerpen als intrige en typering, de aankondiging niet ter sprake gebracht, en zelfs een scherpe geest als professor G.P. Baker, O’Neills leermeester in Harvard, roert in zijn Dramatic Technique de aankondiging nauwlijks aan.
Het geloof, dat de toneelschrijver zijn publiek zo veel mogelijk voor verrassingen moet stellen, is sterk verbreid en heeft een taai leven. De geest des tijds, die het bizarre en verrassende, zelfs wanneer het van mindere kwaliteit is, boven het traditionele en vertrouwde stelt, zal tot het voortbestaan van dit geloof niet weinig bijdragen. Het berust op het voor identiek houden van zaken die wel met elkaar te maken hebben, maar niet congruent zijn, te weten het ontvangen van een schok en het ondervinden van een dramatische ontroering. Ik zal dit met voorbeelden toelichten.
(Allereerst wil ik stellen, dat men een toneelstuk zonder voorafgaande lezing of kennisneming van de synopsis moet kunnen volgen en waarderen, en dat van de toeschouwer slechts een gemiddelde intelligentie en generlei kennis van de in het stuk verwerkte literaire, historische, of filosofische gegevens mag worden geëist, al is zulk een leennis geen nadeel.)
Men stelle zich voor, dat men op het toneel een aantal mannen een zware last over een katrol ziet ophijsen. Op zeker ogenblik breekt het touw en valt de last naar beneden, zodat vernieling wordt aangericht en personages verwondingen oplopen. Indien wij, in de zaal, niet door één of meer aankondigingen, waarin bijvoorbeeld de hechtheid van touw en blok of de vaardigheid van enige hijser discutabel is gesteld, op dit gebeuren zijn voorbereid, zullen we in het ongunstigste geval denken dat van een werkelijk ongeluk sprake is, en in het gunstigste geval alleen ons een ongeluk schrikken. In beide gevallen is ongetwijfeld een hevig effect teweeggebracht, maar een effect waarin de auteur zich ten onrechte verblijdt, omdat het in circus of variété inplaats van in het theater thuishoort: de schok die ons gegeven wordt komt namelijk op een ogenblik dat onze zintuigen niet voldoende gespannen zijn om elk detail op te merken, terwijl wij psychisch niet op het met ons gevoel verwerken ervan zijn voorbereid. Dit zal in bepaalde omstandigheden, bijvoorbeeld wanneer het een gecompliceerd voorval is dat heel weinig tijd beslaat, tot gevolg kunnen hebben dat de toeschouwer het onvolledig of zelfs ver-keerd zal begrijpen (men denke aan de test met het onverwachte, heftige voorval, dat door vrijwel elk der aanwezige proefpersonen later met enorme omissies en toevoegingen wordt beschreven) terwijl gedurende geruime tijd zijn denkvermogen in beslag genomen zal blijven, zodat ook het onmiddellijk op het voorval volgende niet kan worden opgenomen. Van ontroering in de dramatische zin kan geen sprake zijn.
Het zojuist gegeven voorbeeld is fictief, maar ik zal twee voorbeelden uit bestaande toneelstukken vergelijken. Sommige lezers zullen zich de jaren geleden ter gelegenheid van het schrijversbal opgevoerde tragedie Armada van Jef Heydendael herinneren, in welk stuk, dat de ondergang van de tegen de Nederlanden uitgezonden Spaanse vloot behelst, men op zeker ogenblik een aantal kanonschoten hoort. Deze schoten hebben een ingrijpende betekenis, want zij houden het bericht van de terugkeer van de vloot in, terwijl het aantal schoten dat van de behouden gebleven schepen aangeeft. Nergens in de voorafgaande tekst is echter van de opstelling en het verwachte saluut van deze kanonnen enig gewag gemaakt, zodat de toeschouwer door de schoten slechts uit zijn dommeling wordt gewekt, zonder te kunnen worden ontroerd. De portie ontroering die door de onmiddellijk op de schoten volgende explicatie wordt teweeggebracht, kan hoogstens in enkele procenten van de ontroering worden uitgedrukt, die bij gebruik van een deugdelijke aankondiging zou zijn opgetreden. In O’Neills Mourning Becomes Electra worden eveneens kanonschoten gelost die een beslissend feit kenbaar maken: de capitulatie van de Geconfedereerden. In dit stuk wordt het voor het saluut gereed staan van de batterij tevoren duidelijk vermeld. Nadat Christine en kapitein Brant hun plan tot moord op Christines echtgenoot, generaal Ezra Mannon, wiens terugkeer na de spoedig verwachte overgave der Zuidelijken onder ogen moet worden gezien, hebben gesmeed, onderstrepen de salvoos uit de verte met niet mis te verstane duidelijkheid de urgentie der tenuitvoerlegging, en het kanongebulder brengt bij de toeschouwer een diepe emotie teweeg.
De aankondiging dient in de eerste plaats om het aangekondigde, onmiddellijk wanneer het gebeurt, duidelijk en begrijpelijk te maken. Maar zelfs indien het beslissende gebeuren zonder aankondiging geheel in zijn betekenis en draagwijdte zou kunnen worden begrepen, is de aankondiging vereist om de toeschouwer in staat te stellen de volle hoeveelheid ontroering die het voorval in zich draagt, te kunnen gevoelen. De aankondiging is technisch wenselijk, maar uit artistiek oogpunt onontbeerlijk.
De wet luidt: Het publiek dient te weten wat er gaat gebeuren. Deze wet (die eveneens, hoewel minder streng, voor de roman en de novelle geldt) komt mij zo evident voor, dat de veelvuldige ontkenning en veronachtzaming ervan mij steeds opnieuw verbaast. Wie de wet in twijfel wenst te trekken poge te verklaren waarom het kind hetzelfde verhaal honderden malen wil horen voorlezen, en waarom tijdens elke nieuwe voorlezing, bij het bereiken van de beslissende passages – die het kind inmiddels uit het hoofd kent – de wangetjes feller gloeien en het hartje sneller klopt. De toeschouwer moet weten wat er gaat gebeuren, opdat er, in zijn ziel, van het naderende gebeuren een wat ik zou willen noemen voorlopig ontroeringsbeeld kan ontstaan, dat het tijdig in de juiste richting vloeien van de ontroeringsenergie op het moment van de beslissende gebeurtenis kan garanderen. Het voorlopige ontroeringsbeeld wijkt vanzelfsprekend – omdat de auteur het precieze hoe en wanneer niet vermeldt – af van het beeld dat straks zal worden ervaren en is ook veel minder scherp omlijnd, maar de verwantschap moet onmiddellijke herkenning en vergelijking mogelijk maken voordat het te laat is.
Men kan de aankondiging in twee soorten onderscheiden, de feitelijke en de attributoire of atmosferische. Eerstgenoemde, die in zuivere vorm zelden voorkomt, hangt ten nauwste samen met de structuur der intrige en werkt in de eerste plaats op het verstand, de atmosferische bestaat uit het gebruik van niet noodzakelijk tot het hoofdpatroon van de handeling behorende attributen, en mobiliseert vooral het gevoel. Wanneer iemand in een stuk expliciet wordt aangezegd dat hij op een bepaalde dag en een bepaald uur zal worden vermoord, is dit een feitelijke aankondiging. Als iemand er zich in de eerste paar bedrijven eindeloos van wil vergewissen, dat ramen en deuren terdege vergrendeld zijn, terwijl in het laatste bedrijf iemand des nachts het raam binnenklimt, is er sprake van een grotendeels atmosferische aankondiging. Een atmosferische aankondiging is meestal boven een feitelijke te prefereren, omdat, bij een goed gebruik ervan, de opzettelijkheid van de structuur van het stuk voor de toeschouwer verborgen kan blijven, maar een onhandige, als opzet herkenbare aankondiging verdient altijd nog verre de voorkeur boven het algeheel ontbreken ervan. Men stelle zich de verschijning van de insluiper voor, zonder voorafgaande feitelijke aankondiging van moord, of zonder atmosferische angst voor open ramen: we zouden niet ontroerd kunnen worden, omdat we niet weten of de man een verdwaalde feestganger, een inbreker, een afperser op zoek naar brieven, dan wel een wellustige buurman is. Zolang wij niet bij benadering zijn karakter of functie in de handeling kennen, zullen we minder goed verstaan wat hij zegt, minder goed begrijpen wat zijn gebaren betekenen, en slechts een geirriteerde, kritische nieuwsgierigheid – de doodsvijand van de toneelauteur – inplaats van echte ontroering kunnen opbrengen, omdat we niet weten met welke herinneringsbeelden uit onze eigen ervaring we het gebeuren moeten confronteren. Mocht bij toeval, bij een zeer pakkende enscenering, toch de een of andere ontroering ontstaan, tien tegen één dat die dan met een fout gekozen ervaringsbeeld verbonden is, waardoor de kritische instelling later des te machtiger zal triomferen.