[p. 525]
George Moormann
Niets dan lucht
Boven de stal van Bethlehem
zweeft een engel, zestien
kilometer groot.
Of ik overspel met een gevallen engel
zou kunnen hebben, ik ik?!
Vraag mij niet hoe ijl een
stoffelijk lichaam zijn kan.
Heet heet en hel
graaide ik in zijn blauwe lucht
en warm dat zijn vechtjas was, je dacht
toch niet dat ik toen dacht aan reconstructie:
‘de anatomie van een egel zou een stuk
moeilijker zijn dan die van een’
[p. 526]
So what!
ik moest helemaal vuur worden, dacht
mijn leven niet voller.
Geur van bronst,
brullend drek vermengd met het gehuil
van twaalf legioenen, en ik ik zou moeten
vragen naar de oorzaak van de dood?
Wat de betekenis van woorden is,
waar
engelen dichter,
vragen ze ook niet waarom
de mussen vandaan,
hoe ze leven, hoe ze kwamen?
[p. 527]
Nooit! Zal ik de zin van mijn bestaan
in wiens hand, boos, dronken, gek
als in een spiegel, gepijnigd door de leegte,
zeker andermans engel in mijn armen
dromen
vallen
zoals een tak van een gewei
knoestig rood verbrand
om nooit
winter te worden.
Dit gedicht is een engel,
en ook dit zoeken houdt op:
In lucht geen hemel
geen lichaam geen hoeve.
[p. 528]
Als een vliegtuig valt laat
niemand hem los.
De eeuwigheid gaapt
om de mens die eenzaam
zijn bestemming vindt:
lucht is lucht.