[p. 68]
Hans Vlek
Gedichten
Improvisatie voor een ik
Deze schriftuur lijkt
sprekend versregelen,
je breekt de taal
als hostiebrood.
Je bent dan ook volkomen
van zinnen iets te schrijven
waarin de gehavende taal, die
je lichaam is, opbloeit
als een woestijncactus.
Verder alles in orde.
Je lijdt niet en bent niet
eenzaam omdat je peilloos eenzaam
bent en je gelooft in god en dat je
goed uit je woorden kunt komen
als een schildpad uit z’n ei.
Het gedicht waait weg
en niemand mist het.
[p. 69]
Après Godot
Om te schrijven
heeft men geen mond nodig.
Altijd verwacht men van het woord
spektakel. Alsof’n apocalyps
op de erwt aarde noemenswaard zou
zijn in de holle kies van god
met daar: ivoren droompaleizen etc.
De gedachte die kalm voortijlt
zaait achter de sterren, dichtbij,
nieuw leven in manenschaduw. Een
gepantserde perspex pissebed.
Het gekrijs van de verlorenen
onder de plotse zon der atoomgeleerden:
niemand staart er bewonderend omhoog.
Milliarden dwarrelende naslagwerken.
Wat leuke ontploffinkjes in een
uithoek van het heelal.
Een andere uithoek maakt de dichter
vast gezellig voor ‘t geval
u daar ooit komen zal.
[p. 70]
Alle menschen
Waar anderen ambrozijn uit
hun woorden peuren, ben ik
nog steeds op zoek naar brood.
Volksvrouwen te betrekken bij
de anatomie en autonomie van het
moderne rijmloze gedicht
is vrijwel onmogelijk.
Arbeiders, met alle respect,
denken dat je rijmen schrijft
met kop en staart en kunnen er
beslist geen sisal aan vast knopen. Ver-
moeid lezen ze vrijwel nooit, on-
danks alle socialistische eminentie.
Dus in het bruine buurtcafé zit je
als een zonderlinge vogelverschrikker
wat voor je uit te staren, wereldvreemd
geborgen in nesten van taal, bang
alles uit te moeten leggen.
Er gaapt een diepe kloof
en je hebt niets te zeggen.
[p. 71]
Je probeert wat over ‘n sportbericht
en broedt op ‘n proletarisch gedicht:
want alle mensen worden broeder
op het ei der muzemoeder. Maar
waar anderen ambrozijn
uit hun woorden peuren, ben jij
nog steeds op zoek naar brood.
[p. 72]
Een oudere hemel
voor Dra. Miek Zilverberg
Ik sprak met de maker
van de schilders van Altamira,
die dierenvellendragers met hun
kudden en flink gevoel voor stijl, en
zei: maker, bespaar me je
joods-hindoestaanse arabisch-gristelijk hier-
namaals met z’n geheven bekers en heilige
rondborstige hoeri’s en godinnen in hun lichtshow,
maar schenk me het genoegen eenmaal te
snurken in zo’n grot op de schouders
van een Willendorfse mamma
in een paleolithische dageraad,
laat me de vuurpot dragen
tussen de javamensen op een
flink dieet van tropisch fruit
Immers maker, zei ik, als ik
met Augustinus de somabeker hef
in het gezamenlijk schateren over diens
kolderiek manicheesch verleden in ‘t
kleurig cinemascope der werkelijk
allerhoogste hemelen
[p. 73]
zie ik toch weer liever eens
de Archeopterix overvliegen, ergens
relaxend in een carboonse bladerhut, of
loop tussen de etruskische straatjeugd
hun vaardigheid in tempelgraffiti
te bewonderen, hun smakelijke schuttingtaal
want maker, back in time
is top of the pops, dus bespaar me
in godsnaam je hemel, je celestiale
lichtshow vol hebreeuwsromeinse be-
schaving en beslist psychedelisch fruit
Schenk mij ooit een forse kanninefaatse
die haar klokbekers bakt en versiert,
haar hartveroverende sieraden schikt, of
desnoods een goedgehumeurde pyramidesteenzager,
kortom, ongeëvolueerde eeuwigheid, het
paradijs van de dodo, dode
rideine, geprezen zijt gij