[p. 194]
Harry Mesterom
Gedichten
Eerste vlinder
Struikelend over het groen,
rusteloos van bloem tot bloem,
de zoete afgrond proevend, op de rand
waarvan het zo goed toeven is.
Geen kelk die hij aan zich voorbij
laat gaan; maar hoe hij ook inzoomt
op wat wordt verbloemd, honing
is alleen bestemd voor
wie het hart van een bloem
doorgronden kan.
[p. 195]
Veldboeket
Het veld, de bloemen en ik
en de duizelingwekkende vaart
waarmee wij bestaan.
Eenmaal de afgrond genaderd,
halen wij samen
nog éen keer diep adem,
om nooit meer verder te gaan.
[p. 196]
Over het IJ
Mee met de pont over het IJ,
mee met de wind die wijd en zijd
wegwaait van de werkelijkheid,
om waar het water kant noch wal
meer raakt een paar minuten
te ervaren als een zee van tijd.
Gekrijs van meeuwen ten afscheid;
een oogwenk, een zakdoek, een hand die wuift.
Geen land in zicht dan de overzij.
[p. 197]
De heimweetunnel
De heimweetunnel gaat gebukt
onder zeer diepe schaduwen.
Opklapbedden vol narcissen
aan weerszijden van de ingang.
En jij, desnoods met ogen op je rug,
terug, totdat je niet meer verder durft.
[p. 198]
Oorsprong
Ontspring eer je begint.
Verzin dat je het zelf bent
die dit zegt. Gevangen in
je eigen web, dat de wereld
omspant als de bittere pil
door de heilige mestkever uit
de binnenzak van het heelal
gerold. Til er niet te zwaar aan,
Atlas!