Henk Broekhuis
Drinken is gezellig. Bovendien bevordert het de creativiteit.
Verkeersdoden, huiselijk geweld, geheugenverlies, lever- en slokdarmkanker: het zijn de demagogische uitzonderingen die de gemeenplaats dat alcoholica gezellig en geestverruimend zijn eerder bevestigen dan weerleggen.
Evengoed is het, voor wie zelf nog plannen of verplichtingen heeft, of wie, zoals mijn broer Frits, in het geheel niet drinkt, niet per se aangenaam om op vrijdagmiddag in een zaaltje, vergaderruimte of café een deken van traagheid en welbehagen over een gezelschap te zien neerdalen en, soms urenlang, naar lodderige, verhitte gezichten van drinkers te moeten kijken en in een drankwalm hun slepende anekdotes te moeten aanhoren.
De vrolijkheid en het verdriet van beschonken gesprekspartners maken vaak geen onverdeeld authentieke indruk. Bovendien blijken twee of drie glazen bier, wijn of gedestilleerd doorgaans een doeltreffende ondermijning van het vermogen zuiver te redeneren en zorgvuldig te formuleren. Het gebruik van alcoholica verleent sommigen daarbij een wat verlopen en soms ook dreigend voorkomen.
Drinkende kunstenaars presteren niet dankzij, maar ondanks hun promillage
Alleen wie zelf onder invloed is lijkt het onderscheidingsvermogen deelachtig te worden dat is vereist om het verband tussen drank en gezelligheid te kunnen waarnemen en appreciëren.
Curieuzer dan de gezelligheidsgedachte is de opinion chic die een glas wijn omkranst met associaties van goede smaak, verfijning en geestelijke superioriteit. Het consumeren van een glas Bordeaux vraagt immers nauwelijks meer inspanning of oefening dan het bezoeken van het gerief of het meehossen in een polonaise. Voetbalvandalen, sportvissers, televisiekijkers en liefhebbers van popmuziek: drinken kan iedereen.
Ronduit schadelijk is de gedachte dat het gebruik van alcohol in verband zou mogen worden gebracht met het leveren van bijzondere artistieke of intellectuele
prestaties. We bevrijden ons uit labyrinten van conventies en clichés door na te denken, door aandachtig te dromen. Men verbetert zijn brein door het te gebruiken.
Recent onderzoek wijst uit dat drankgebruik net zo bevorderlijk is voor de vorming van nieuwe hersencellen als enige tijd hard en gericht met het voorhoofd tegen een stenen muur slaan.
Zou alcohol de scheppingskracht werkelijk significant bevorderen, dan was de Nederlandse literatuur al heel wat meesterwerken rijker.
Drinkende kunstenaars presteren niet dankzij, maar ondanks hun promillage.
Hoeveel bibliotheken hadden gevuld kunnen worden met de meesterwerken die zijn opgelost in het zoutzuur dat wil doorgaan voor vruchtwater? We mogen er genoegzaam van uitgaan dat auteurs als Hafid Bouazza, Ilja Pfeijffer, Connie Palmen, A.F.Th. zonder hun drankverslaving niet alleen meer, maar ook betere boeken hadden geschreven.
Het leven is eenzaam, de wereld vijandig – en de behoefte aan verdoving is niemand vreemd. Maar slijters zijn kwakzalvers. Met de rationalisaties, mystificaties en mythologiseringen van hun ziekte, met het puberale gepoch over hun stamina, met hun snobistische, lachwekkende gezwets over wijnhuizen en stokerijen bewijzen drinkers – én hun claqueurs – alleen de drankindustrie een dienst.
Henk Broekhuis (1977) is essayist.