Portefolio
onder redaktie van 2 Nicolaas Wijnberg
Herman Berserik
‘Zo ik iets ben, ben ik een Hagenaar’, heeft Couperus eens gezegd. Hetzelfde zou Berserik kunnen zeggen, maar dan in een totaal andere zin. Couperus immers was de verfijnde fin de siècle-figuur van de chique Mauritskade, Berserik heeft in de nuchtere en nederige buurt van het station Hollandse Spoor zijn jeugd doorgebracht. (Een schilderij met de verschijning van de Zeppelin hoven deze buurt, dat ik onlangs zag, gaat direct terug op een jeugdherinnering.) Berserik is Hagenaar van de hedendaagse democratische soort.
Uiterlijk doet hij mij enigszins denken aan Dr. Rappoport, indertijd door Kees van Dongen geschilderd, maar dan in een Germaanse versie, vitaal als een athleet, snel als een stormwind. In tegenstelling wellicht tot zijn statische werk een volop dynamisch mens en een zelfbewust optimist, die in zijn lelijke eendje, zijn ‘rijdende paraplu’, virtuoos en onstuimig door het drukke Haagse verkeer stuift en die zich kennelijk gelukkig voelt in zijn eenvoudige, negentiende-eeuwse huis onder de statige bomen van het grote landgoed Voorde (Rijswijk); Berserik is niet alleen schilder, maar ook graficus – zijn brieven lijken gecalligrafeerd! – hij maakt affiches, boekomslagen, folders, wandschilderingen en mozaïek. Zijn jongste opdracht is een mozaïek voor een schouw waarvan ik het levendige ontwerp aan een der atelierwanden kreeg te zien. Zijn opleiding ontving hij aan de Kon. Academie van Beeldende Kunsten in Den Haag waar hij thans ook leraar is. Indertijd ontving hij het Kon. Subsidie en werk van Berserik vindt men o.a. in het Haags Gemeentemuseum, Stedelijk Museum Amsterdam, Centraal Museum Utrecht. Dr. W. Jos de Gruyter, Prof. A.M. Hammacher en Jacques den Haan hebben over zijn werk geschreven.
In 1952 en 1961 verwierf hij de Jacob Marisprijs.
Wie met Berserik spreekt, krijgt het gevoel dat er geen enkele overdrijving in zijn woorden schuilt, als hij vertelt, dat hij nooit ‘te ver van zijn bed’ werkt. Hij reist graag, liefst met het hele gezin plus tent, hij kan dromen en overgegeven lui zijn in het Zuid-Franse landschap, maar als kunstenaar inspireert dit hem niet. Een enkele maal schildert hij in den vreemde, maar dan toch alleen als toerist, en het resultaat: een ‘vakantie-kiek’.
Vroeger heeft hij veel reisschetsen gemaakt, o.a. in Algiers. Zijn kunst komt alleen langs de weg van een sterke concentratie tot stand. Na een uur van ingespannen werken voelt hij zich moe. Luchtig praten onder zijn werk, is bij hem ondenkbaar.
Thuis-als-kunstenaar voelt hij zich in Den Haag, in Rijswijk, in het Westland, tussen de grote rivieren, in Dordrecht en in het land van Heusden en Altena.
Zijn werk gaat terug op die naakte werkelijkheid, zij het dan in onderdelen anders, eigenzinniger gegroepeerd en verschoven, en in een sfeer, die de stipte nuchterheid tot poëzie verheft.
Zijn Blauwe Kerk was eens een ècht blauw kerkgebouw – thans afgebroken en vervangen door een modern dito. Zijn Stadsbeeld met slanke hoogopgaande fabriekspijp is ontstaan in de buurt van het Hollandse Spoor. De Kade met man en fiets half achter de muur, is meen ik, uit Dordrecht. ‘Van de dijk af gezien’ uit Rijswijk. Stilleven en stadsgezicht worden heel curieus gecombineerd (zie zijn huis met torenspits en petroleumlamp) en het is niet mogelijk de donkere bekoring te miskennen van het ‘Gezicht op Veere’ met de onberispelijke parade van witkoppige meerpalen als een opwindend rijtje dominostenen. En tenslotte ‘Zelfportret met de Muze’ (de schilder ‘en pantoufles’? – nee: in volleybalschoenen), een boeiend werk, waarin natuurliefde, humor en ironie een gulle reflex gevonden hebben. Een schilderij, dat hij eerst – en niet ten onrechte – ‘Hommage à Rousseau’ had willen noemen.
C.A. Schilp.