[Tirade april 1974]
Het dwaallicht Charms
Charles B. Timmer
Ik heb er lang over gedacht,
waar de tijger op straat vandaan kwam.
Ik dacht en dacht,
ik dacht en dacht,
ik dacht en dacht,
ik dacht en dacht,
toen stond ik plotseling op de tocht
en ik vergat, waaraan ik dacht
en dus weet ik niet, waar de tijger
op straat vandaan kwam.
daniil charms. Een tijger op straat
1. Inleiding
Een van de dingen die opvallen, wanneer men de Russische literatuur van de twintigste eeuw in vogelvlucht bekijkt, is het bestaan van twee grondstromingen: ten eerste de drang om te bestendigen en te consolideren, de traditie te eren, d.w.z. de erfenis van de negentiende eeuw over te nemen en in de voetstappen der ‘klassieken’ verder te gaan. En ten tweede de drang om die erfenis te boven te komen, af te wijzen en naar nieuwe vormen en inhouden te zoeken. Reeds tegen het einde van de negentiende eeuw kwamen er stromingen en scholen op die de klassieke vormen teniet wilden doen door ze door nieuwe te vervangen, bijvoorbeeld de school van de symbolisten. In de jaren voor de eerste wereldoorlog traden radikale bewegingen op, als die der futuristen in de literatuur, de kubisten, de suprematisten, enz. in de beeldende kunst, groepen die zich tegen de tradities van het verleden keerden. Onder het meeslepend élan van de revolutie van 1917 vormden zich begin jaren twintig talrijke groepen en scholen met dikwijls de meest vermetele programma’s ter vernieuwing van de literatuur, het toneel, de kunst. De hele maatschappij van de twintigste eeuw was in beweging en de mogelijkheden tot experimenteren leken
onbegrensd. Niet alleen werden proza en poëzie naar vorm en inhoud aan een nieuw onderzoek onderworpen, maar ook het woord werd van zijn semantische betekenis ontdaan en kreeg een achter de ratio liggende zin, een trans-sense, of –zaoem, zoals de creatie van nieuwe woordconstructies heette.
Tegen het eind van de jaren twintig werden al die scholen en bewegingen door de toen vrijwel almachtige RAPP (de Russische Associatie van Proletarische Schrijvers) weggevaagd en iets later, in het begin van de jaren dertig, door de cementmolen van de pas opgerichte Alrussische Schrijversbond fijngemalen. De oprichters en aanhangers der diverse literaire scholen, vaak zeer begaafde, revolutionair gezinde jonge Russische intellectuelen, verdwenen – tijdelijk of voor goed – uit de geschiedenisboeken en de encyclopedieën. Enkelen van hen zwerven nu, een halve eeuw later, nog als dwaallichten in de geschiedschrijving der letteren van tussen 1917 en 1930 rond.
Volgens het Grootnederlandse Woordenboek Van Dale is een dwaallicht: ‘een beweeglijk vlammetje boven moerassen en kerkhoven.’ Een definitie volmaakt van toepassing op de genoemde groepen van ‘doorgedraaide’ sovjetschrijvers.
Overigens is de geschiedenis van sommige dezer bij de opkomst van het Stalin-regime geliquideerde literaire bewegingen of scholen behoorlijk goed gedokumenteerd bewaard gebleven, als bijvoorbeeld die van de ‘Serapionbroeders’, van ‘Pereval’ (De Bergpas), van ‘Lef’ en van ‘Nieuw-Lef’, die van de ‘Formalisten’, de ‘Constructivisten’, enz. Andere in de jaren twintig opgekomen groepen werden – vaak met opzet – vergeten en het vraagt om een minutieus literair speurwerk hun geschiedenis te reconstrueren aan de hand van archiefstukken, teruggevonden fragmenten, herinneringen van tijdgenoten en de ontdekking van jarenlang angstvallig verborgen gehouden manuscripten. Dat de herinnering aan zo’n literaire groep niet totaal is uitgewist, is soms te danken aan het feit, dat een enkele der erbij betrokkenen later langs andere wegen een bekend schrijver of dichter is geworden en dat zijn ‘jeugdzonden’ van radikalisme niet uit zijn biografie waren te schrappen.
Zo is ook het optreden in de jaren twintig en dertig van de jonge schrijver Daniil Charms1. en de groep OBERIOE, waarin hij een
leidende rol speelde, in de herinnering bewaard gebleven voor een deel dankzij de omstandigheid dat de bekende sovjetrussische dichter Nikolaj Zabolotski omstreeks 1927 deel van die groep uitmaakte. En in de levensbeschrijving van de in de Sovjetunie zeer populaire vertaler en dichter van kinderverzen, Samoeil Marsjak, of in die van de voortreffelijke toneelschrijver Jevgeni Sjvarts, stuit men beslist op namen als Daniil Charms, Aleksandr Vvedenski, Nikolaj Olejnikov, namen die meestal vluchtig opduiken en weer verdwijnen, als dwaallichtjes ongrijpbaar: beweeglijke vlammetjes boven de literaire moerassen en kerkhoven van de Sovjetunie uit die jaren.
Reeds om de naam Daniil Charms hangt een waas van mysterie. Daniil Charms is een van de vele pseudoniemen van Daniil (bij sommigen heet hij Aleksandr) Ivanovitsj Joevatsjov. In een nawoord bij een in 1967 herdrukte bundel kinderverzen van Charms, getiteld Sjto eto bylo? (Wat was dat?) schrijft de literator N. Chalatov2.
‘De concierge geloofde zijn ogen niet. Een dag tevoren had op de deur nog het naambordje Charms geprijkt, maar vandaag… inplaats van Charms stond er nu Tsjarms.
Hoe de concierge ook op de deur klopte, er werd niet opengedaan. Charms-Tsjarms was alweer niet thuis.
De volgende dag hing op de vermaledijde delur het bordje:
‘Sjardam ontvangt vandaag niet’.
Charms-Tsjarms-Sjardam gebruikte verder nog pseudoniemen als J. Basch, Dandan, Karl Ivanovitsj Schusterling, enz.’
Maar in de literatuur is hij onder de naam Daniil Charms bekend gebleven.
Een dergelijk mysterie hangt ook om de naam van de literaire groep, waarin Charms een centrale figuur was en die de vreemde naam ‘Oberioe’ droeg, kennelijk een samentrekking van lettergrepen, zoals destijds schering en inslag was. Zelf noemden de schrijvers hun beweging Ob’edinenije Realnogo Iskoesstva (Vereniging van Reële Kunst), maar uit de samentrekking van letters of lettergrepen van die drie woorden is het woord ‘Oberioe’ moeilijk te vormen. De literatuurhistoricus V. Zavalishin geeft de volgende ontcijfering
van de afkorting: OB’edinenije Entoesiastov Realnogo I OEniversalnogo (Vereniging van enthousiasten voor het reële en universele).3. Een variant hierop geeft inplaats van ‘entoesiastov’ het woord ‘eksperimentatorov’ (experimentelen). De laatste duiding van het woord OBERIOE lijkt wel plausibel, in ieder geval het meest toepasselijk, omdat zowel de term experimenteel als universeel in een door de groep gepubliceerd ‘Manifest’ duidelijk op de voorgrond treden.
Deze groep jonge schrijvers en dichters (bij elkaar ongeveer een vijftien personen) had zich in 1926-1927 in Leningrad gevormd en bestond in zijn kern uit het drietal Daniil Charms, Aleksandr Vvedenski en Nikolaj Zabolotski. Aan de periferie stonden twee andere ‘dwaallichten’, Konstantin Vaginov en Nikolaj Olejnikov. Verder nog enkelen, van wie weinig of niets op schrift behouden is gebleven, behalve van de prozaïst Dojvber Levin, van wie Leonid Pantelejev uitvoerig heeft beschreven, hoe hij in 1942 gestorven is.4.
2. Daniil Charms en het manifest
Het is een gelukkige omstandigheid dat er van de Oberioe-groep een voornamelijk door Charms en Zabolotski opgesteld ‘Manifest’ (1928)5. bewaard is gebleven, een soort beginselverklaring en programma, dat hoogst belangwekkende passages over de literairtheoretische opvattingen en doelstellingen van de Oberioeten bevat. Interessant vooral ook in het licht van de omstandigheid, dat dit links-radikale stuk proza op de vooravond van het eerste Stalinistische Vijfjarenplan (1928-1933) is verschenen dat een nieuwe fase in de Russische geschiedenis inluidde, die van de industrialisatie en van de collectivisering van de boeren. Met als gevolg in wezen een ‘collectivisering’ van allen, ook van de intellektuelen, de schrijvers, dichters en kunstenaars. Het ‘Manifest’ van de Oberioeten kwam op dat ogenblik als een ongehoord anachronisme; het is dan ook tot op heden de laatste poging gebleven tot een vrij en onafhankelijk literair initiatief in de geschiedenis van Sovjetrusland, of, zoals de dichter Samoeil Marsjak het formuleerde: ‘de laatste scherven van het na-revolutionaire sovjet-modernisme.’6.
Kort samengevat kan men de Oberioeten karakteriseren als absur-
disten, ofschoon de term ‘absurd’ in het hele Manifest niet voorkomt. Wel spreken zij in dat dokument van ‘de handeling binnenste buiten gekeerd’, van het ‘concrete objekt, waar de kunst bezit van neemt, zodra er de literaire en dagelijkse huid van is afgestroopt’. Zij stellen zich voor ‘de betekenis van het objekt, van het woord, van de handeling te verbreden’. De experimenten in proza en poëzie die van de Oberioeten, vooral van Daniil Charms en van Vvedenski bekend zijn geworden, doorlopen de hele scala van het surrealisme, het Duitse expressionisme tot aan het absurdisme en de pop-art. Het zijn onderzoekingstochten en ontdekkingen op een terrein dat eerst een kleine vijftig jaar later in het Westen geëxploreerd zou worden. De Oberioeten noemden zich zelf nadrukkelijk aanhangers van een reële kunst (niet te verwarren met een realistische) en natuurlijke denkers en gaven aan hun beweging de naam ‘Academie van linkse klassieken’, een naam die vermoedelijk als een uitdaging tegen de futuristen was bedoeld, van wie zij zich duidelijk wilden distanciëren. Het gaat er hierbij om, wat onder reëel en natuurlijk moet worden verstaan. In dit verband zegt Daniil Charms in het Manifest, dat zijn aandacht niet op een statische figuur is geconcentreerd, ‘maar op de botsing tussen een aantal objekten, op hun onderlinge relatie. Op het moment van actie krijgt het obj ekt nieuwe, concrete trekken vol reële betekenis.’ Met klem wordt in het Manifest verklaard: ‘Wij zijn door en door reëel en concreet… In ons werk verbreden en verdiepen wij de zin van het objekt en van het woord, maar wij zijn er zeker niet op uit ze teniet te doen.’ (Hier distanciëren de Oberioeten zich kennelijk van de zgn. zaoemniki, de woordexperimentelen, die aan nieuw te creëren woorden een ‘trans-sense’, een za-oem wilden geven). Men kan aannemen dat voor Charms dat, wat wij het absurde plegen te noemen identiek was aan zijn opvatting van het reële: in zekere zin is het ‘absurdistische effect’ bij hem dus een bijprodukt van zijn pogingen ‘het reële’ te creëren, het absurde werd niet bewust nagestreefd, was geen programmapunt, maar het resultaat van een bepaalde vorm van gevoeligheid voor de werkelijkheid. Een gevoeligheid, waarover hij in 1939 – dus tijdens de Stalin-terreur! – schreef: ‘Ik zag op een keer een gevecht tussen een vlieg en een kever. Het was zo verschrikkelijk dat ik als een gek de straat ben opgehold.’
Reëel is voor Daniil Charms en zijn geestverwanten dus niet een trouwe weergave van de versleten dagelijke ervaringswereld, maar dat wat ontstaat bij een verschuiving der dingen, bij een botsing, bij een val in een vacuüm – en het natuurlijke denken zet zich af tegen het traditionele, logische denken: het staat in wezen dichtbij de wijze, waarop kinderen denken, die in staat zijn heterogene objekten zonder logische schakels te verbinden, of die daarvoor een eigen, associatieve logica gebruiken.
Het is mogelijk, dat er in Russische archieven nog materiaal van Daniil Charms teruggevonden zal worden. Tot dusver zijn er van hem behalve zijn gedichten een aantal korte prozastukken bekend, één langer verhaal De oude vrouw, enige dialogen, – dat zijn aanlopen tot toneelstukken en een toneelstuk, getiteld Jelizaveta Bam. De Oberioeten hadden een voorkeur voor de dramatische vorm, waarin zij het procédé van ‘verschuiving’ van het obj ekt plastischer konden realiseren dan in het proza. In de voor zover mij bekend eerste publikatie over en van Daniil Charms in het westen karakteriseert Peter Urban diens dialogen als ‘Libretti für poëtische Aktionen’.7.
Om hun doel, hun effect te bereiken, gebruikten de Oberioeten een aantal stilistische en compositorische kunstgrepen, als die van de vervreemding,8. dikwijls tot stand gebracht door het abrupte afkappen van een relatie: een situatie of handeling wordt afgebroken en een volgende begonnen, die niet uit de eerste voortvloeit en er in geen relatie toe staat. Verder pasten zij het stilistische procédé toe van afwisselende understatements en hyperbolen, de kunstgreep van de herhaling van het thema (welbekend uit sprookjes en volksballaden), van een bewust gewilde onbewogenheid en laconisme de reactie op een moord of een gruwelijk ongeluk is dezelfde als die op het bekijken van een prentbriefkaart, – een stijlvorm al evenzeer verwant aan die van het sprookje. Het effect is dikwijls humoristisch: Charms en Vvedenski waren meesters van de ‘zwarte humor’. De genoemde elementen vinden wij terug in de zogenaamde ‘mini-verhalen’9. van Daniil Charms, als bijvoorbeeld:
de uit het raam gevallen oude vrouw
Een oude vrouw viel door overdreven nieuwsgierigheid uit het raam, ze tuimelde omlaag en was dood.
Toen boog een tweede oude vrouw zich uit het raam om naar de verongelukte te kijken, maar ook zij viel door overdreven nieuwsgierigheid uit het raam, tuimelde omlaag en was dood. Daarna viel een derde oude vrouw omlaag, toen een vierde en een vijfde.
Toen de zesde oude vrouw uit het raam viel, kreeg ik er genoeg van naar ze te kijken en ik liep naar de Maltsevski-markt, waar, naar het heet, iemand een blinde een gebreide sjaal cadeau had gedaan.’
3. Zijn leven
Daniil Ivanovitsj Joevatsjov (Charms) werd op 30 december 1905 in Petersburg geboren als zoon van een zeeman die zelf fantastische en half-mystieke verhalen schreef en op grond daarvan in briefwisseling stond met de vrouw van L. Tolstoj, Sofja Andrejevna Tolstaja. Toen de oude Tolstoj aan de zeeman – via zijn vrouw – liet weten, dat die fantastische verhalen niet zijn genre waren, begon de auteur ze uit gekrenktheid aan de kleine Daniil voor te lezen die zijn vader al gauw in verbeeldingskracht evenaarde en overtrof. Over het leven van Daniil Charms zijn feitelijk als bron van informatie slechts twee dingen bekend: zijn nagelaten geschriften en de anekdoten die er omtrent hem bij tijdgenoten de ronde deden en die hier en daar in hun memoires bewaard zijn gebleven. Zijn sterfdag ligt in het ongewisse en niemand kan zijn graf aanwijzen.
In de pas verschenen herinneringen van een der oudste nog publicerende sovjetrussische schrijvers, V. Kaverin die in de jaren twintig debuteerde, vertelt deze over zijn ontmoetingen met Daniil Charms en geeft het volgende portret van hem’10.
‘Hij behoorde tot het slag goedmoedige lange slungels dat zich zo grif voor caricaturen leent. Hij bewoog zich gemakkelijk, sprak vrij en ongedwongen, was op een natuurlijke manier eenvoudig en op zijn manier elegant. Hij had kinderlijke gelaatstrekken en hield ervan te épateren… De voornaamste trek van zijn karakter was zijn laconisme… Juist die onverstoorbaarheid bracht Charms ertoe dingen die in het dagelijkse leven geen enkele
verbazing wekken tot het absurde te voeren (ik gebruik dit woord opzettelijk)… Charms was een ernstig man, ik heb hem zelden zien glimlachen en zijn hang naar het excentrieke, naar het ‘poetsen bakken’, waar zijn vrienden verhalen van ophingen, zijn talloze grappige pseudoniemen… verhulden een gecompliceerde, gevoelige natuur. Zijn poëzie voor kinderen, waarvan de waarde nu tenvolle erkend wordt, was voor hem in wezen niets anders dan een virtuoos spel.’
Vladimir Lifsjits, een tijdgenoot en vriend van Charms, noteert in zijn in 1969 gepubliceerde literaire herinneringen:
‘… zijn kamer was leeg en kaal, er stond alleen het strikt noodzakelijke meubilair in. In het vrijwel lege vertrek viel in een hoek een vreemd voorwerp op. Het bestond uit stukken ijzer, planken, lege sigarettendoosjes, springveren, fietswielen, touw en conserveblikken. Toen ik vroeg, wat dat moest voorstellen, antwoordde Charms: ‘Een machine.’ ‘Wat voor machine?’ ‘Zo maar, een machine in het algemeen.’ ‘En waar heb je hem vandaan?’ ‘Zelf gemaakt,’ zei Charms trots. ‘En wat doet die machine?’ ‘Hij doet niks.’ ‘Hoe zo, niks?’ ‘Nou, gewoon niks.’ ‘Waar dient-ie dan voor?’ ‘Ik wou thuis een machine hebben.’ – Hij noemde het geen collage, geen beeldhouwwerk, geen objet trouvé, maar gewoon een machine die niks deed.11.
Tenslotte beschrijft de bekende sovjetrussische schrijver L. Pantelejev in zijn memoires12. een bepaalde episode aan het eind van de jaren twintig in Leningrad – dus toen het land reeds in de disciplinerende greep van het eerste Vijfjarenplan lag:
‘En daar had je Daniil Charms, een lange, extravagante jongeman met een verstarde, ietwat aanmatigende uitdrukking op zijn gezicht, die ‘bij wijze van uitdaging’ op de vijfde verdieping van een gebouw over een smalle kroonlijst van het ene raam naar het andere liep. De kunstenaar Genrich Levin heeft hem in die riskante positie prompt ter plaatse gefotografeerd.’13.
Het waarom en de zin van deze wandeling wordt duidelijk uit een mededeling van George Gibian14.:
Om publiek te trekken voor een literaire avond van de Oberioe-groep, kroop Charms op een keer op de kroonlijst van de vijfde verdieping van het Boekhuis in Leningrad…’ waarover hij, met zijn rug naar de muur gekeerd en een pijp rokend, heen en weer liep. Hij droeg slobkousen, een plus-four en een geruit jasje. Nu en dan nam hij de pijp uit zijn mond en schreeuwde de menigte beneden op het trottoir toe: ‘Allemaal naar de literaire soirée van de Oberioeten!’ Het volk staarde hem met open mond aan, terwijl hij langs de richel liep. Maar de zaal was die avond tot de nok gevuld.’
In een korte notitie in het maandblad , Joenosj (Jeugd)15. vertelt de sovjetrussische dichter Boris Sloetski: ‘Ik heb hem nooit gezien. Nu bekijk ik zijn portret en ik denk: die Charms, sprekend een kampioen-coureur op de auto-races.’
4. Zijn werk
In 1934 werd in Moskou, onder de algemene leiding van de cultuurdictator Aleksandr Zjdanov het ‘Eerste Alrussische Congres van Sovjetschrijvers’ gehouden, een massale, historische gebeurtenis, die definitief een einde maakte aan alle literaire groeperingen, scholen en stromingen die voordien nog hadden bestaan. In de een kleine duizend bladzijden tellende congresverslagen komt de naam Daniil Charms slechts eenmaal voor en wel bij gelegenheid van een zitting onder voorzitterschap van Boris Pasternak.16. Daar wordt Charms samen met enkele anderen door de schrijver van kinderboeken L.A. Kassilj terloops genoemd als een verdienstelijk dichter voor kinderen.
Inderdaad heeft Daniil Charms in het uiterst moeilijke literaire klimaat van het begin der jaren dertig samen met andere Oberioeten als A. Vvedenski zijn toevlucht in de kinderliteratuur gezocht. Op de band van Charms en zijn groep met die vorm van literatuur (die in de Sovjetunie veel ernstiger wordt opgevat dan doorgaans in het
westen en van Poesjkin tot op heden een integrerend deel van de literatuur uitmaakt) werd reeds gewezen. Er is dan ook geen breuk te ontdekken tussen zijn werk uit de jaren 1926-1929 en zijn kinderverzen uit de jaren dertig, in welke periode hij overigens ook voortging met zijn poëzie en proza ‘voor volwassenen’. De meest begaafde dichter van kinderpoëzie, Kornej Tsjoekovski schrijft in zijn boek Van twee tot vijf17. over de verzen van Daniil Charms:
‘… Wat ik daarbij vooral hoog aansloeg was, dat de jonge dichter Daniil Charms al heel gauw door zijn poëtische spel dermate werd meegesleept, dat hij zijn ‘literaire baldadigheid’ tot een systeem wist te maken.’
Reeds in 1927 wees de bekende Duits-Franse expressionist Ivan Goll in een artikel18. op de richting die de ‘nieuwe kunst’ moest nemen:
‘… wil de kunst ook maar enig effekt sorteren, dan moet zij de alledaagse mens vermoorden, dan moet zij schrik aanjagen, zoals een masker een kind doet schrikken, zoals Euripides de Atheners de stuipen op het lijf joeg tot ze met knikkende knieën de schouwburg verlieten. De kunst moet de mens weer tot kind maken. Het eenvoudigste middel daartoe is de groteske, al mag die niet lachwekkend zijn.’
Veel van Charms’s miniaturen in proza zou men ook ‘grotesken’ kunnen noemen die inhoudelijk evenmin ‘lachwekkend’ waren – het zijn meestal kleine ‘horror-stories’ (in de trant van de Engelse ‘nursery-rhymes’) – waarbij die korte verslagen van moorden, idiote ongelukken en wilde gebeurtenissen geen ontzetting of afgrijzen teweegbrengen, maar in tegendeel, door hun ‘gesystematiseerde baldadigheid’ alleen de schok van verbazing (zoals bekend, de oorsprong van de humor). Dit effekt wordt mede door een bepaalde kunstgreep bereikt die Charms in zijn korte verhalen, zijn ‘miniaturen’ herhaaldelijk toepast: de kunstgreep van de relativering door de anti-climax. In een zakelijk-nuchtere, geserreerde stijl, vrijwel zonder gebruik van adjectiven, wordt een situatie gegeven,
waaruit zich een handeling ontwikkelt – een óf hoogst zonderlinge, óf een hoogst banale gebeurtenis, – waarna aan het dikwijls open einde de verteller plotseling optreedt met een abrupte opmerking: ‘Laten we het over hem maar liever verder niet hebben’, of: ‘Dat is alles’, of: ‘En toen gingen we allemaal naar huis’, of: ‘Niet om aan te horen’, of: ‘Ik geloof dat mijn manuscript nu lang genoeg is en schei er voorlopig mee uit’. Het is in wezen hetzelfde procédé dat een kind toepast, wanneer het, aan het eind van zijn verbeelding gekomen, een verhaal besluit met: ‘Uit’.
Na het definitieve uiteenvallen van de Oberioe-groep in het voorjaar van 1930 wierpen Charms en Vvedenski zich voornamelijk op de kinderliteratuur, daartoe uitgenodigd door de gerenommeerde dichters en redakteuren van de in Leningrad verschijnende tijdschriften voor kinderen Tsjizi en Jozi, Samoeil Marsj ak en Nikolaj Olejnikov. Een stap gedeeltelijk zoals reeds gezegd gemotiveerd door hun affiniteit met deze materie, gedeeltelijk door de mogelijkheid zich aldus op politiek neutraal terrein te kunnen bewegen, gedeeltelijk tenslotte uit materiële nood. Het ‘absurde’ element werd door de toen reeds populaire dichters als Kornej Tsjoekovski, Samoeil Marsjak, Nikolaj Olejnikov en anderen als vanzelfsprekend in hun verzen voor kinderen opgenomen en vloeide direkt voort uit hun inzicht in de psychologie, de associatieve logica en het spontane observatievermogen van het kind. Ter illustratie van het toegepaste procédé een kort gedicht van Samoeil Marsjak dat tegelijk aantoont, welke affiniteiten er tussen deze toen in redakties en staatsorganen reeds solide gevestigde dichter en de literaire aanpak van Charms bestonden:
‘gesprek | ‘razgovor |
Tante Trotje en haar kater | Tjotja Trot i kosjka |
zaten aan hun straatje | seli oe okosjka, |
in de schemering | seli rjadom vetsjerkom |
voor een avondpraatje. | poboltatj nemnozjko. |
Trotje vroeg: papperlepap, | Trot sprosila : Kis-kis-kis, |
yang jij nog wel eens een rat? | ty lovitj oemejesj krys? |
– Prrr!… zei Trotje’s kater | – Moen!… skazala kosjka |
even later.’ | pomoltsjav nemnozjko.’ |
Een van de prenteboeken van Daniil Charms, Vo pervych i vo vtorych (Ten eerste en ten tweede) werd door Vladimir Tatlin geïllustreerd, de beroemde schilder, beeldhouwer, architect en stedebouwer. Want zo was de situatie in die dagen: Daniil Charms onderhield nauwe contacten met progressieve schilders en beeldhouwers van zijn tijd, hij bewoog zich in de geavanceerde kringen der Russische kunstenaars als P. Filonov, en was intiem bevriend met Kazimir Malevitsj, aan wie hij enkele gedichten heeft opgedragen, o.a. een in memoriam Bij de dood van Kazimir Malevitsj, gedateerd op 17 mei 1935 en ondertekend met ‘Daniil Charms-Sjardam’. Ik citeer er deze regels uit:
In de plastische uitbeelding van verlangen en lust door de formule Prrr… en Trrr… openbaart zich de verwantschap in techniek tussen Daniil Charms en Samoeil Marsjak en tegelijk de band, die bestaat tussen het kindervers en het laatste woord in een ‘In Memoriam’. Over de gedichten en korte prozastukken van Daniil Charms uit de jaren twintig en dertig oordeelt de tot dusver grondigste Sovjetrussische onderzoeker van zijn werk, A. Makedonov, als volgt:
‘Behalve het spelelement en het zinloze openbaarde zich in zijn gedichten nog iets anders: een eigen en origineel pathos van dynamische associaties, van onverwachte verwantschappen, de oorspronkelijke, vaak onbuigzame artistieke logica van het spel, volledig in harmonie met de gang van het gebeuren en met het thema. Tot op zekere hoogte bracht dit procédé – voor Charms zelfs onbewust – in die bijzondere vorm ook bepaalde nieuwe
elementen naar voren, elementen van een bevrijd bewustzijn van de menselijke persoonlijkheid, de triomf van het gevoel van persoonlijke vrijheid dat hem door de revolutie werd ingegeven. Daaruit vloeide dan ook de harmonie voort tussen het schijnbaar – en soms ook reëel – chaotische door elkaar lopen van de beelden en de exacte, uiterst georganiseerde, energieke en ritmische tonaliteit in de beweging van een vers als:
“Wij holden voort als kilometers
naar de laatste slag, god beter ‘t…”, enz.’ (1927)19.
5. Zijn einde
Hoe is het in de voor oorspronkelijke en uitzonderlijke geesten zo levensgevaarlijke dertiger jaren met de hoofdpersonen uit het Oberioe-drama verder gegaan? Hebben Daniil Charms, Aleksandr Vvedenski en Nikolaj Zabolotski en andere ontdekkers van het absurde de jaren van absurde vervolgingen fysiek overleefd?
Dit is – en eigenlijk alleen per toeval – slechts aan éen van het genoemde drietal gelukt, aan Nikolaj Zabolotski die op 19 maart 1938 werd gearresteerd, tot tien jaar strafkamp met ‘strenge isolatie’ werd veroordeeld, maar die ‘slechts’ acht jaar van die straf heeft uitgezeten. Hij stierf in de kunstenaarskolonie Taroesja in 1958. Het lot van Aleksandr Vvedenski was tragischer: ook hij werd gearresteerd en in een gevangenkamp gebracht, maar pleegde na zijn vrijlating in 1941 zelfmoord – ‘ergens in de Oekraïne’. Even tragisch – en daarbij absurd – was het einde van Daniil Charms. In 1937 publiceerde hij in het tijdschrift voor kinderen Tsjiz j (dat onder redaktie van Nikolaj Olejnikov stond, die eveneens als slachtoffer van de terreur is omgekomen) een gedicht onder de titel: Er ging een keer een man van buis, een onschuldig klinkend kindervers, dat in vertaling als volgt luidt:
Met dit vers werd de reeds genoemde bundel kinderverzen van Daniil Charms uit 1967, onder de titel Sjto eto bylo? (Wat was dat?) geopend. De oplage van deze posthume uitgave was 100.000 exemplaren. En in zijn nawoord schreef de sovjetrussische literator N. Chalatov over dit gedicht:
‘De kern van het liedje is, dat er ‘een man van huis ging – en van die tijd, van toen af aan was hij weg.’ Enige tijd later ging ook Danill Charms van huis weg en was ook hij verdwenen. Eerst in 1956 kreeg zijn familie het officiële bericht dat de dichter ‘posthuum gerehabiliteerd was…’ Geen enkele aan Daniil Charms gewijde bladzijde kon herdrukt worden, zijn boeken werden van de planken der kinderbibliotheken verwijderd en zijn naam werd aan de vergetelheid prijsgegeven.’
De literator Chalatov vermeldt nergens, hoe en wanneer de dichter Charms gestorven is en waar hij werd begraven. Maar zijn opmerking in de editie van 1967 over ‘rehabilitatie’ sprak boekdelen en was zelfs voor de 100.000 kinderen, tot wie hij het woord richtte, duidelijke taal.
Wat er was gebeurd, beschrijft de reeds eerder genoemde sovjetrussische schrijver Leonid Pantelejev20.:
‘… en daar hadden we de Majakovski-straat. Op No. 11 woonde Daniil Ivanovitsj Charms. Ik heb zijn ‘gedichten voor volwassenen’ nooit kunnen begrijpen of waarderen, maar wat hij voor kinderen heeft kunnen doen was meer dan begaafd.
Het was in augustus, als ik mij niet vergis van 1941, dat de concierge bij hem kwam en hem vroeg met hem mee naar de binnenplaats te gaan. Daar stond ondertussen de ‘zwarte raaf’ al klaar. Ze arresteerden hem zoals hij was, halfgekleed, met een paar pantoffels aan zijn blote voeten. In de eerste winter van de blokkade stierf hij in een gevangeniscel. Waarom? Ik weet het niet. Ik heb Daniil Charms nog twee, misschien drie dagen voor zijn arrestatie gezien. Ik heb altijd geweten dat hij een intelligent man was, zijn excentriciteit was een masker en hij is nooit de doorgefourneerde clown geweest, waar sommigen hem voor hielden. Die avond dronken we een goedkope rode wijn samen, waar we wittebrood bij aten (ja, wit brood, dat was er nog!). We spraken voornamelijk over de oorlog. Daniil Ivanovitsj was in een patriotische bui en optimistisch, hij geloofde dat de Duitsers verslagen zouden worden en vond dat met name Leningrad – door de volharding van zijn inwoners en verdedigers – de afloop van de oorlog zou bepalen. En dat, terwijl de Duitsers in die dagen met een razende snelheid de poorten van onze stad naderden.’
In een soort pastiche op deze nuchtere en toch verbijsterende informatie geeft de Amerikaanse journalist Harrison E. Salisbury in zijn boek The Siege of Leningrad21. met het aplomb van de vlotte verslaggever het volgende aan Pantelejev en andere Russische bronnen ontleende relaas:
‘Daniel Harms, an eccentric poet, lived at No. 11 Mayakovski Street, just beyond the Anichkov Bridge. Tall and thin, Harms wore a cavalier’s hat, like those of the Three Musketeers. Around his neck dangled a chain of amulets carved of tortoise shell and ivory. It was said that he existed mostly on milk, and it was known that he had so little money he was always near starvation. He
supported himself – poorly – by publishing occasional verses for children. During his life only two of his poems for adults were published. But, to his ‘desk drawer’ as the Russian phrase has it, he was a voluminous contributor – a brilliant satirist, a philosopher of Gothic tendencies, a true poet of the absurd, long before the school of the absurd became chic. Such a man, an original in dress, manner, thought, habits and philosophy did not find life easy in the Leningrad of the 1930’s. But, unlike many others, he had survived.
Not long after the war started the writer Leonid Panteleyev spent an evening with Harms, whom he had known for many years as a talented man whose eccentricity was a mere mask, a man whose true personality had little in common with that of the clown he pretended to be.
The two friends drank cheap red wine, ate white bread – white bread was still available in every Leningrad bakery – and spoke of the war. Harms talked with optimism. He was a patriot who knew the danger of the Germans but was confident that Leningrad – and precisely Leningrad – would decide the course of the war. […]
A few days later the hall porter knocked at Harms’s door. Someone wanted to see him in the courtyard below. Immediatly, halfdressed, one foot bare and the other in a sandal, Harms went to the courtyard. The ‘black crow’ – the secret police van – was waiting. Off he went to prison, there to rot and die in the arctic winter of 1941-1942. No one in Leningrad knew why. No one knows today. Perhaps because he wore a funny hat.’
Volgens George Gibian vond de arrestatie van Daniil Charms inderdaad plaats op 23 augustus 194122.
Er bestaat nog een laatste bron van informatie over deze gebeurtenissen: de herinneringen van de Moskouse dichter Gennadi Ajga23., die over de laatste dagen van Charms het volgende vertelt:
‘… hij hield zich in leven van het honorarium dat hij af en toe voor kinderversjes ontving. Toen brak de oorlog uit. Zijn hele garderobe ruilde hij in voor eten en hij had, zoals het heet, ‘geen hemd
meer om aan te trekken’. Maar op een keer vond hij ergens een afgedankte wijde, geruite broek en een geruite pet, – de overblijfselen van ‘vroegere grootheid’ en symbolen van de verbleekte roem van Oberioe. Andere kledingstukken bezat hij niet meer en uit nood hulde hij zich in dit ‘maskerade-costuum’ en zwierf zo uitgedost op zoek naar voedsel door de in ijs geklonken straten van Leningrad. Hij werd onder verdenking van spionage gearresteerd. U wilt weten, hoe dat mogelijk was? Heel eenvoudig: een verdacht element, opzichtig gekleed en nog wel ‘op z’n Europees’. Daarbij kwamen ze nog achter zijn joodse afkomst. Zijn dat soms geen redenen genoeg om zo iemand in Leningrad achter de tralies te zetten? Deze gebeurtenissen speelden zich aan het begin van de blokkade af. Daarna vergaten ze in de algemene verwarring het bestaan van Charms en hij is in zijn cel van de honger omgekomen.’
Dit moet begin februari 1942 zijn geweest. ‘Op 4 februari 1942, – aldus George Gibian24., – vernam zijn vrouw, toen ze bij het gevangenishospitaal een voedselpakket voor hem wilde afgeven, dat hij op 2 februari was gestorven.’
En dit is dus het absurde einde van de sovjetrussische schrijver en dichter Daniil Charms, deze voorloper en verkenner van het absurdisme, de man die ‘zijn baldadigheid tot systeem had willen maken’, maar daarbij ‘op de tocht kwam te staan’ en niet begreep, ‘waar opeens die tijger op straat vandaan was gekomen.’
5. Verwantschappen en invloeden
Het verschijnsel Charms, ofliever dat van de Oberioeten als beweging, staat niet geisoleerd in de geschiedenis van de Russische literatuur, trouwens, ook niet in de wereldliteratuur.
Ik wees reeds op de verwantschap, die er tussen het werk van Daniil Charms en de Engelse ‘nursery-rhymes’ bestaat: hetzelfde ‘laconieke sadisme’, dezelfde kunstgreep dikwijls van ten eerste het plaatsen van een situatie, dan het opvoeren van de handeling en vervolgens de anti-climax, zoals bijvoorbeeld in het kinderrijm Three Young Rats:
Sommige werken van de Oberioeten, vooral het toneelstuk Jelizaveta Bam van Daniil Charms (de heldin wordt op grond van een niet nader genoemde ‘misdaad’ vervolgd en gearresteerd) doen aan Franz Kafka denken. Van een direkte invloed kan overigens moeilijk sprake zijn, ofschoon het laatste woord hierover bij gebrek aan biografische informatie nog niet gezegd kan worden. Over deze kwestie ontspon zich in de Russian Review in 1972 een discussie tussen Guy de Mallac en Robin Milner-Gulland. De eerste vermeldt dat:
‘at least one former acquaintance of Kharms (Madame Dagmara V. Grenewitz) told me that the latter spoke of Kafka as an important source of inspiration, while copies of some of Kafka’s texts in the original […] circulated in the early 1930s among certain Leningrad intellectuals (the Oberiu group, the practioners of zaum A.V. Tufanov, Evgeny Schwartz)’26.6
In antwoord hierop schrijft Robin Milner-Gulland:
‘It is, however difficult to see, how Kafka could have had a formative influence on such writers, and in particular on Daniil Kharms and fellow members of the Oberiu group. Their mature literary manner had been formed by 1927 or so, and unless Kafka manuscripts were circulating at that improbably early date they cannot have influenced them. Kharms did not, so far as I know, read German readily and could only have come across Kafka in translation form. Despite many similarities there are also basic differences between the methods and aims of Kafka’s prose and that of the Oberiuty’.27.
Via de schakel van de ‘nonsense-poetry’ (Edward Lear, Lewis Carroll e.a.) is er een zekere verwantschap te constateren tussen Daniil Charms en sommige gedichten van Vladimir Nabokov, vooral met diens Ballad of Longwood Glen,28. ook al is er verschil tussen beider uitgangspunt en doelstelling. In Nabokov’s ballade, waarin een familievader tijdens een picknick in een boom klimt om een bal te zoeken en in die boom verdwijnt, wordt net als bij Charms het absurde reëel en het reële absurd.
In gelijke richting en als het ware direkt uit de experimenten van de Oberioeten voortspruitend, is het proza van Samuel Beckett, al mist deze de woord-economie en de plastische direktheid van Charms.29. Wat nu de hedendaagse literatuur in de Sovjetunie betreft, zijn er hier en daar duidelijke invloeden van Charms aan te wijzen. In de eerste plaats uiteraard in de kinderliteratuur, waarop Chalatov wijst: ‘Hoewel het nog te vroeg is om over een ‘school van Charms’ te spreken (daar zijn zijn navolgers nog te timide voor), kan men in onze kinderliteratuur van heden met het volste recht wijzen op de tradities van Charms.’30.
Maar ook op het wijdere terrein van de literatuur in het algemeen, vooral bij het toneel en het filmscenario, zijn er in de Sovjetunie schrijvers die de experimenten van Charms en Vvedenski proberen voort te zetten. Daarbij komen zij meestal al spoedig in de kanalen van de ondergrondse literatuur, van de samizdat terecht. Ik noem als voorbeeld de Russische auteur Andrej Amaljrik, die in de inleiding bij zijn verzamelde toneelstukken verklaarde: ‘Mijn meest geliefde Russische toneelschrijvers zijn Gogolj, Soechovo-Kobylin en de weinig bekende Charms…’31. Van betekenis is ook de invloed van Charms als dichter op Aleksandr Galitsj, een toneelspeler, filmregisseur en dichter die net als Amaljrik slechts via de samizdat bekend is geworden, vooral door zijn door hemzelf geschreven, gekomponeerde en gezongen liedjes. Een van zijn beste balladen is aan Charms opgedragen en heeft de tekst en het motief van diens ‘Er ging een keer een man van huis’ tot onderwer.32.
Tenslotte kan nog gewezen worden op de duidelijke invloed die Daniil Charms op een aantal jonge experimentele sovjet-dichters uitoefent, die eveneens alleen via de samizdat een zekere bekendheid hebben verworven. In Wenen verschijnt een tijdschrift met de
merkwaardige titel Die Pestsäule dat voornamelijk aan ondergrondse literatuur in Oost-Europa is gewijd. Dichters als Igorj Cholin, Vsevolod Nekrasov, Vagritsj Batsjsjanjan e.a. gebruiken voor het bereiken van hun literaire effecten het hele arsenaal van kunstgrepen die een halve eeuw geleden door Daniil Charms en Aleksandr Vvedenski werden ontdekt en toegepast: die van de herhaling, de direktheid, het spel met woorden en woordverbastering, zwarte humor of een bewust toegespitste zouteloosheid: een soort techniek van het wit op wit als bij de schilder Malevitsj. De volgende eenacter zou van Daniil Charms kunnen zijn:
‘londen of washington?
Toneelstuk in één bedrijf.
Personen:
1. Jack, een schrijver, dronken.
2. George, een president, dronken.
George: Jack, is dit Londen?
Jack: Nee George, dit is Washington.
Doek’33.
Een van de begaafdste jonge Zwitserse schrijvers, Peter Bichsel, publiceerde in 1969 zijn derde boek onder de titel Kindergeschichten. Opvallend in deze korte verhalen is de verwantschap in stijl en inhoud met de prozastukken van Daniil Charms. Van ‘invloed’ kan hier nauwelijks sprake zijn. Deze hoogst opmerkelijke ‘Wahlverwantschaft’ springt reeds in het oog, wanneer men ziet, hoe de kleine verhalen van Peter Bichsel inzetten: het laatste verhaal uit de bundel begint bijvoorbeeld met:
‘Ich will nichts mehr wissen, sagte der Mann, der nichts mehr wissen wollte. Der Mann, der nichts mehr wissen wollte, sagte: Ich will nichts mehr wissen. Das ist schnell gesagt. Das ist schnell gesagt. Und schon läutete das Telefon34.
Peter Bichsel is – voor zover ik de literatuur kan overzien – van
alle schrijvers in het westen het verst gegaan in de richting van Daniil Charms en heeft in diens voetsporen, al zal hij hem nooit gelezen hebben, het meeste bereikt in het experiment om met de eenvoudigste middelen het absurde uit te beelden en voelbaar te maken. Wat deze schrijvers aan elkaar verwant maakt is, wat ik de ‘techniek van de uiterlijke onschuld’ zou willen noemen, de totale onbetrokkenheid van de auteur bij de beschreven handeling, een handeling, waarin de optredende personen elkaar soms aan stukken scheuren. Het is met name dit element van ‘onschuld’ – met zijn volstrekte negatie van psychologische toevoegingen of duidingen – waardoor Daniil Charms en de met hem verwante schrijvers zich onderscheiden van de vele rabiate en cynische experimenten op het gebied van het absurde die de laatste jaren in het westen zijn ondernomen, vooral via de media van de film en het toneel.
Druppelsgewijs worden er in de Sovjetunie nog steeds korte teksten van Charms gepubliceerd, onbekende stukken proza uit onbekende bronnen en archieven. Die worden dan als ‘humoresken’ gepresenteerd, als vrolijke, tot niets verplichtende stukjes van een grappenmaker35. Het zijn dwaallichtjes in het donker van de huidige officiële sovjetliteratuur. Dwaallichtjes die, naar men zegt, de kracht bezitten om de nieuwsgierige mens mee te lokken naar onverkende, gevaarlijke gebieden. Als daar waarheid in steekt, dan geldt dit bij uitstek voor ‘het dwaallicht Charms’ – een verleider van kinderen en volwassenen.
- 1.
- Charms – de Ch uit te spreken als de g van goed.
- 2.
- Daniil Charms. Sjto eto bylo? Samengesteld door N. Chalatov. Moskou 1967.
- 3.
- V. Zavalishin, in: Novoje Roesskoje Slovo (Het Nieuwe Russische Woord) 1972: 26/3.
- 4.
- L. Pantelejev. Zjivyje pamjatniki (Levende monumenten). Moskou-Leningrad 1966, pp. 209-210.
- 5.
- Gepubliceerd in het Engels in: George Gibian. Russia’s Lost Literature of the Absurd. London 1971. Voorts in: Oxford Slavonic Papers, 1970, vol. III en gedeeltelijk in Grani, 1971: 81.
- 6.
- Cf. A. Makedonov. Nikolaj Zabolotski. Leningrad 1968, p. 36.
- 7.
- Daniil Charms. F?lle. Prosa, Szenen, Dialoge. Aus dem Russischen mit einem Nachwort von Peter Urban. Frankfurt/M 1970, p. 107.
- 8.
- Volgens Roman Jakobson in zijn inleiding tot zijn Th?orie de la litt?rature (ed. Todorov, 1965): ?ostranenije (vervreemding) is de essenti?le verandering in de relatie tussen het betekenisvolle (le signifiant) en het genoteerde (le signifi?).
- 9.
- De term ?mini-stories? is van George Gibian, op. cit., p. 39.
- 10.
- V. Kaverin. Moi sobesedniki (Mijn gesprekspartners). Moskou 1973, p. 71.
- 11.
- Vladimir Lifsjits. Mozjet bytj prigoditsja (Het komt misschien van pas) in het tijdschrift Voprosy literatoery (Problemen van de literatuur), 1969:1, pp. 242-243.
- 12.
- L. Pantelejev, op. cit., p. 384.
- 13.
- De afbeelding op de omslag is hoogstwaarschijnlijk een vergroot detail van de toen door Levin gemaakte foto.
- 14.
- George Gibian, op. cit., p. 8.
- 15.
- Boris Sloetski. O Charmse (Over Charms), in Joenostj 1968:9, p. 106.
- 16.
- Stenografitsjeski ottsjot. Pervyj vsesojoeznyj s’ezd sovetskich pisatelej. Moskou 1934. Het betreffende verslag begint op p. 170 met: ?Pasternak werd met luid applaus verwelkomd.?
- 17.
- Kornej Tsjoekovski. Ot dvoech do pjati (Van twee tot vijf.) Moskou 1962.
- 18.
- Uit Albert Soergel. Dichtung and Dichter der Zeit, geciteerd in: Grani 1971:81, p. 57.
- 19.
- A. Makedonov. Nikolaj Zabolotski. Leningrad 1968, pp. 42-43.
- 20.
- In het maandblad Novyj Mir (De nieuwe wereld) van 1965:5, p. 149. Deze hele passage ontbreekt in de memoires van Pantelejev uit 1966, Levende monumenten, cf. p. 209. Binnen een jaar tijds waren deze gegevens blijkbaar niet ?levend? meer.
- 21.
- Harrison E. Salisbury. The Siege of Leningrad. London 1969, pp. 170-171.
- 22.
- Cf. George Gibian, op. cit., p. 3.
- 23.
- Geciteerd door D. Ivanova. Mir Gennadija Ajgi – tisjina (De wereld van Gennadi Ajga is stilte) in het tijdschrift Grani 1970:74, pp. 166-167.
- 24.
- Cf. George Gibian, op. cit., p. 3.
- 25.
- Three Young Rats and other Rhymes. Drawings by Alexander Calder. Ed. and with Introd. by James Johnson Sweeney. New York 1946.
- 26.
- Cf. Russian Review, april 1972, p. 212.
- 27.
- Cf. Russian Review, january 1973, p. 114.
- 28.
- Vladimir Nabokov. Poems. London 1961, p. 41f.
- 29.
- Vgl. bijvoorbeeld de eerste 24 regels van Samuel Beckett De verdrevene, in Maatstaf, sept./okt. 1973, p. 19.
- 30.
- N. Chalatov, op. cit., paragraaf 5.
- 31.
- Andrej Amaljrik. Pjesy (Toneel). Amsterdam 1970, p. 7.
- 32.
- Cf. Novoje Roesskoje Slovo (Het nieuwe Russische woord) 28 maart 1971, p. 5
- 33.
- Ibidem, 4 augustus 1973, p. 3.
- 34.
- Peter Bichsel. Kindergeschichten. Neuwied/Berlin 1969, p. 81.
- 35.
- Laatstelijk in het maandblad Voprosy literatoery (Problemen van de literatuur) in 1973, No. 11.