Het initiatief en de uitgevers
Het kan een precaire band zijn, die tussen uitgever en vertaler. Strikte deadlines en commerciële aspecten verhouden zich niet altijd probleemloos tot de door een vertaler nagestreefde kwaliteit of intentie. Het gemeenschappelijke doel strijkt in de meeste gevallen echter heel wat plooien glad.
Neemt u vaak zelf het initiatief tot publicatie van een boek of doet in de meeste gevallen de uitgever dat?
‘Meestal ken ik het boek eerder dan de uitgever,’ schrijft Gerd Busse. ‘En als het mij wat lijkt maak ik hem erop attent. Maar af en toe gaat het ook andersom: een uitgever krijgt een boek aangeboden en heeft dan iemand nodig, die hij kan vertrouwen en die het voor hem gaat lezen en hem vervolgens vertelt of het iets is.’
Paul Beers: ‘In mijn geval, waar het hele oeuvres betreft, viel mijn eigen initiatief samen met de bereidheid van de uitgevers (Athenaeum, Elsevier/Amber, Arbeiderspers).’
‘Uitgevers staan niet te springen om het oordeel van vertalers, dat is in Nederland, Frankrijk en Roemenië precies eender,’ stelt Jan Mysjkin. ‘Eigenlijk moet je een titel zo bij de uitgever aanbrengen, dat hij de illusie kan koesteren dat het idee uit zíjn koker komt, maar ja, dan zit je natuurlijk met het risico dat je de vertaling ervan misloopt, omdat de uitgever niet doorheeft dat hij de hint aan jou te danken heeft (je moet dus tegelijk weten te suggereren dat je voor die titel de best mogelijke vertaler bent). Een vertaler met een ontembare behoefte aan eigen initiatief kan beter zelf uitgever worden – en reken maar dat hij vanaf dat moment doof is voor de suggesties van andere vertalers; hij realiseert gewoon zijn privé-bibliotheek, en gaat daaraan failliet.’
Mark Leenhouts: ‘Fiftyfifty. Bij een onbekende literatuur als de Chinese kan een vertaler natuurlijk vaak als kenner optreden, maar het hangt ook erg van jezelf af. Zie verder de vraag over het ambassadeurschap.’
‘Vrijwel altijd neem ik zelf het initiatief,’ antwoordt Edgar de Bruin. ‘Moderne Tsjechische schrijvers zijn relatief onbekend en slechts een enkele keer is het voorgekomen dat ik zelf door een uitgever ben benaderd. Dit geldt ook voor mijn collega’s in het buitenland, zij gaan ook vaak zelf naar uitgevers toe om aan opdrachten te komen. Het heeft er ook alles mee te maken dat de Tsjechische overheid vrij weinig tot niets doet om de eigen literatuur structureel te propageren. Vandaar dat uitgevers weinig informatie over Tsjechische schrijvers tot zich kunnen nemen en daarvoor afhankelijk zijn van vertalers. Het is dus vooral aan al die vertalers te danken dat er Tsjechische boeken in vertaling verschijnen. En soms kan dat een heel lange weg zijn, weet ik uit ervaring.
Barber van de Pol: ‘Ik ben net zo vaak met een voorstel naar een uitgever gegaan (bijvoorbeeld met Don Quichot) als andersom. Bij toneelvertalingen (betaalt goed!) kwam het verzoek altijd van een regisseur. Misschien liggen daar nog mogelijkheden: eens kijken of er niet iets meer dan La vida es sueño of Lorca’s stukken uit het Spaans aan de man te brengen is. Als ze me tenminste wezenlijk iets doen, want ik kan alleen vertalen wat ik goed vind. Dan pas heb je er dunkt mij bloed, zweet en tranen, en heel veel tijd, tegen altijd te weinig geld, voor over. Maar dan kun je er ook nog over schrijven of lezingen over geven. Dat geeft een enorme meerwaarde aan het vak; je bent in zo’n geval beslist een soort ambassadeur, zowel van een taal of cultuur als van een oeuvre.’
Wilfred Oranje: ‘Veel uitgevers laten zich door literair agenten en literaire prijzen in het buitenland al te vaak verleiden om rotzooi uit te geven. De kans dat mij als vertaler een slecht boek in de maag wordt gesplitst, is levensgroot. Daarom probeer ik zoveel mogelijk zelf het initiatief te nemen. Ik vind dat ik me gelukkig kan prijzen met mijn uitgevers, hoewel hun commerciële instincten – waar zij zelf veel hinder van ondervinden – een vruchtbare samenwerking behoorlijk kunnen dwarsbomen.’
Neemt de uitgever uw werk serieus? Geeft de uitgever genoeg ruimte?
Hans Boland: ‘Toen ik begon – vijfentwintig jaar geleden – werden rijmvertalingen van rijmende poëzie nauwelijks serieus genomen, onder het motto dat zulks onmogelijk zou zijn; tegenwoordig is dat gelukkig (?) eerder andersom: wie niet kan rijm(el)en vertaalt geen klassieke poëzie. Ongetwijfeld komt er weer een tijd dat “alles mag” en ambachtelijkheid naar
de achtergrond verdwijnt. Ik heb met een klein dozijn uitgevers gewerkt en behalve door Meulenhoff (ik bedoel het post-Tilly Meulenhoff) voelde ik me overal voldoende serieus genomen.’
Mark Leenhouts: ‘Het verschilt per uitgever, maar onmogelijke deadlines – als ik “ruimte” even praktisch opvat – vormen nogal eens een probleem. En daar moeten we de uitgever niet alleen de schuld van geven. Het ongeduld heerst nu eenmaal bij het publiek (waarom is dat boek nog niet vertaald? waarom duurt het zo lang?), en jammer genoeg eveneens vaak bij de professionele kritiek, van wie je meer begrip zou verwachten. Je kunt het tijdsprobleem bovendien niet los zien van de lage honorering van het vak. In het modelcontract, dat vertegenwoordigers van vertalers en uitgevers met elkaar zijn overeengekomen, staat een “in de praktijk redelijk gebleken” (minimum)tarief van 6,2 cent per woord (in 2009, jaarlijks geïndexeerd). Dat levert je bij een flinke roman van 100.000 woorden dus zo’n 6000 euro op, en aangenomen dat een vertaler daar gemiddeld 6 maanden over doet, betekent dat een maandinkomen van 1000 euro bruto. Subsidie van de overheid, in de vorm van vertaalwerkbeurzen, is geen zekerheid, dus in de praktijk is sneller werken vaak de enige optie, wat de kwaliteit natuurlijk niet ten goede komt. In het geval van Chinese literatuur, waar maar weinig fulltime vertalers beschikbaar zijn, grijpen sommige uitgevers nog weleens naar het middel van de tussenvertaling: een Chinese roman uit het Engels laten vertalen. De inherente problemen die dat oplevert zijn al groot genoeg (de dubbele kans op fouten en klakkeloos overgenomen stilistische keuzes), maar aangezien zulke indirecte vertalingen niet voor subsidie in aanmerkingen komen, zijn dit in veel gevallen bovendien haastvertalingen, wat je ook kunt zien aan het feit dat de tekst omwille van de tijdsdruk soms ook nog eens wordt verdeeld over meerdere, niet echt samenwerkende vertalers – met alle gevolgen van dien.’
Theo Kars: ‘Over mijn uitgeverij (Athenaeum-Polak en Van Gennep) niets dan lof. Elke vertaling wordt na inlevering van het manuscript door een redacteur zorgvuldig gelezen en van aan- en opmerkingen voorzien. Vervolgens overleggen wij met elkaar welke suggesties en commentaren een verbetering opleveren. Dit laatste onderdeel van een vertaalproject vind ik het plezierigste omdat ik dan eindelijk met iemand van gedachten kan wisselen over mijn eenzame arbeid.’
‘Dat de uitgever mij niet serieus zou nemen,’ schrijft Kees Mercks, ‘heb ik eigenlijk nooit ervaren, maar ik weet wel dat het gebeurt: bijv. het veel te lang aan het lijntje houden van de vertaler door de uitgever, voordat deze
het besluit neemt een contract uit te schrijven e.d.; of dat een vertaald werk zelfs de facto niet wordt uitgegeven en op de plank blijft liggen. Of dat een uitgever niet geïnteresseerd is in advertenties, tentoonstellingen en andere bijkomende activiteiten voor “kleinere uitgaven”, iets wat ik wel zelf heb ondervonden. Of dat een uitgever in plaats van de laureaat een hart onder de riem te steken een klaaglied aanheft over de beroerde financiële situatie van zijn uitgeverij en daarbij vergeet te vermelden dat hij een aanzienlijke subsidie heeft opgestreken voor een bepaalde kostbare publicatie. Wat ik niet zelf heb ondervonden, maar waar ik wel ooit getuige van ben geweest…’
Gerd Busse: ‘Het hangt van de uitgever af. Maar vaak is het zo dat een uitgever niet in de gaten heeft dat een goede vertaler meer is dan iemand die, zoals het ooit een collega stelde, “een boek overtypt, maar dan in een andere taal”. Hij of zij is bekend met het boek, heeft vaak een goed contact met de auteur en zijn Nederlandse uitgever en weet hoe het boek door het Nederlandse publiek is ontvangen. Een vertaler is dus vaak ook een soort intermediair.’
‘Vrijwel alle uitgevers voor wie ik vertaal,’ schrijft Aai Prins, ‘zijn aardig en nemen mijn werk serieus. Uitzondering is Mai Spijkers; ik heb hem ooit horen zeggen dat hij het jammer vond dat hij zo weinig tijd had, want anders zou hij zelf wel even “zo’n vertalinkje” maken.’