Het niet officiële Rusland en het westen
Karel van het Reve
Ik heb mijzelf vele jaren voor bijna de enige Westerse academicus gehouden die belangstelling had voor, en geloofde in het bestaan van, een niet-officieel Rusland. Ik las officiële sovjet-boeken, ik ontmoette officiële Russen, ik luisterde naar voordrachten, gehouden door officiële Russische geleerden, schrijvers, politici, historici – en de hele tijd bleef ik geloven, dat er achter dit officiële Rusland een niet-officieel Rusland moest bestaan. Zelfs bleef ik jarenlang van mening dat de officiële intonatie van de Russische zin, die ik beluisterde op Radio Moskou en bij ontmoetingen met officiële Russen, niet de echte zinsintonatie van het Russisch kon zijn, een taal welke, naar ik stellig geloofde, ergens moest bestaan. Ik geloofde bij wijze van spreken onafgebroken: hier móet water zijn. Geen moment heb ik geloofd dat het sovjet-systeem een nieuw soort intellectueel had voortgebracht, der Sowjetmensch, zoals hij soms door Westerse geleerden werd genoemd, een sovjet-mens die er van hield getreiterd en tot zwijgen gebracht te worden, die het heerlijk vond om in de rij te staan, in optochten mee te lopen, deel te nemen aan verkiezingen met maar een kandidaat, en die het niet erg vond om in concentratiekampen weg te rotten. Evenmin geloofde ik dat uit het bestaan van het regiem volgde, dat mensen met ook maar enige hersens zouden geloven dat een der belangrijkste ontdekkingen in de geschiedenis der mensheid de ontdekking is dat kwantiteit omslaat in kwaliteit, dat het bewustzijn wordt bepaald door het maatschappelijk zijn, en dat een belangrijk kenmerk van de materie haar materialiteit is.
Er moeten, bleef ik geloven, in dat land mensen zijn, die precies zo op het regiem en de uitspraken van dat regiem reageren, als ik er op reageer. Wat Klaus Mehnert en Alexander Werth en al die anderen
ook schrijven, dacht ik, er moeten toch normale menselijke wezens in dat land wonen.
Wat mij vooral tegenstond in het Westen was de gewoonte van Westerse sovjetologen de verklaringen van het regiem ernstig te nemen, hun overtuiging dat je de Sovjet-Unie kon begrijpen door te proberen te begrijpen wat het regiem beweerde. Sommigen gaan zelfs verder en houden vol dat je de Sovjet-Unie alleen kunt begrijpen, als je haar vanuit marxistisch oogpunt bekijkt. Als dat waar was zou alleen een nationaal-socialist bevoegd zijn Hitlers Duitsland te bestuderen, en je zou tering moeten hebben om een werkelijke studie van tuberculose te kunnen maken. Het is interessant om op te merken dat dit gebruik slechts stand houdt zolang een dergelijk regiem aan de macht blijft. Tegenwoordig houden vele mensen zich met het Duitsland van Hitler bezig, maar weiniger hunner menen dat de beheersing van de nationaal-socialistische leer hiervoor een eerste vereiste is. En toch verdiepten, toen Hitler aan de macht was, serieuze geleerden zich net zo ijverig in de nazi-ideologie, als zij zich, tot voor kort, in de sovjet-ideologie verdiepten. Voordat Pasternak, Daniël, Sinjavski, Solzjenitsyn, Amalrik, Brodski, Tsjoekovskaja, Nadezjda Mandelstam in het Westen gelezen werden, lazen mensen die zich met Russische literatuur bezig hielden werkelijk de woordelijke verslagen van de congressen van de Bond van Sovjet-schrijvers. Zij geloofden in alle ernst dat je er, door deze te bestuderen, achter kon komen wat er in Russische literaire kringen omging. In Westerse boeken over de moderne Russische letterkunde kreeg Mandelstam evenveel regels als Sjolochov pagina’s. Waarom? Omdat mensen als Struve en Lettenbauer dachten dat, aangezien er door het officiële Rusland niets werd gezegd over Mandelstam, en er millioenen bladzijden werden gevuld met tekst van en over Sjolochov, Sjolochov wel een belangrijk schrijver moest zijn.
Dat waren de tijden waarin het geloof in het bestaan van der Sowjetmensch buitengewoon sterk was, en het geloof in het bestaan van het niet-officiële Rusland, derhalve, buitengewoon zwak. Toen Andrej Sinjavski’s verhandeling over het socialistisch realisme net was verschenen, was een bekend Rusland-specialist, wijlen Alexander Werth, er vast van overtuigd dat deze verhandeling onmogelijk het werk kon zijn van een sovjet-burger.
Wat bedoel ik met niet-officieel Rusland? Laat ik eerst uitleggen wat ik niet met deze woorden bedoel. Ik bedoel niet die uitlatingen van sovjet-burgers, die afwijken van de officiële sovjet-uitspraken, maar die niettemin door het regiem zijn ingegeven. De mensen die deze uitspraken voortbrengen zou ik het semi-officiële Rusland willen noemen. Het is met dit soort mensen en dit soort uitspraken, dat Westerse journalisten, schrijvers, academici, diplomaten en toeristen meestal worden geconfronteerd. Hoe strenger een regiem is, hoe idioter de officiële uitspraken van een regiem zijn, hoe dieper een buitenlander onder de indruk komt, wanneer hij een burger ontmoet die zich niet gedraagt volgens de officiële maatstaven – een man die omgekocht kan worden, die belangstelling heeft voor oude nummers van Playboy, die anekdoten over Brezjnev vertelt. Het is een vertrouwd clubje: de sovjet-journalist die zich ophoudt met Westerse journalisten in Moskou of Washington, de sovjet-componist die je al gauw aantreft op een ambassadediner – hij draagt een donkere bril, spreekt Frans, en is op jij en jou met de Oostenrijkse ambassadeur – de Jevtoesjenko-achtige buitenslands reizende Russen.
Deze onofficiële vertegenwoordigers van het regiem kwijten zich op de volgende manier van hun taak: zij distanciëren zich stilzwijgend van een aantal officiële standpunten. Zij zullen, in persoonlijk contact met een buitenlander, geen serieus gesprek beginnen over de grote wijsheid van de partij van Lenin, hoewel deze wijsheid officieel wordt beschouwd als een buitengemeen belangrijke factor in de geschiedenis van de USSR en de wereld. Niet alleen zullen zij stilzwijgend een aantal van deze officiële dogma’s laten schieten, zij zullen tevens een aantal kritische opvattingen over het regiem aanvaarden. Vervolgens zullen zij zich een of twee uitspraken ten gunste van het regiem, en tegen de opponenten van het regiem, laten ontvallen. Zo’n semi-officiële Rus zal, bij voorbeeld, zeggen dat Solzjenitsyn, natuurlijk, een groot schrijver is, en dat de regering de publicatie van Kankerpaviljoen had moeten toestaan, maar dat hij, helaas, aan grootheidswaan en zelfs anti-semitisme lijdt. Dat het, natuurlijk, moreel verkeerd was om Tsjecho-Slowakije binnen te vallen, maar men moet er uiteraard wel rekening mee houden dat de strijdkrachten van West-Duitsland op het punt stonden Tsjecho-
Slowakije binnen te vallen. Sacharov heeft, natuurlijk, het volste recht zijn mening te uiten, maar, entre nous, is wat hij zegt niet vreselijk naief? Het is natuurlijk verkeerd dat het regiem de samizdat vervolgt, maar – laten we eerlijk zijn – het meeste is gewoon grafomanie en van wel zeer weinig literaire betekenis. De manier waarop de Joden worden behandeld is betreurenswaardig, maar Westerse protesten tegen die behandeling zullen ‘de toestand’ alleen maar ‘verslechteren’ (Westerse vertaling: zullen ‘contra-productief’ zijn) en daarbij zijn de Joden de enigen in de Sovjet-Unie die überhaupt kunnen emigreren. De dissidenten zouden ieder contact met de Westerse pers, radio en televisie, of senator Henry Jackson, moeten vermij den, omdat zij zichzelf en hun beweging op die manier in de ogen van het sovjet-publiek ‘compromitteren’. Westerse geleerden en verslaggevers zouden hysterische oude mannen als Generaal Grigorenko, of twijfelachtige figuren als Andrej Amalrik (‘waarschijnlijk een KGB-agent’) niet serieus moeten nemen, enz. enz.
Om misverstanden te voorkomen: ik beschouw de mensen die deze opmerkingen maken niet als vurige, overtuigde aanhangers van het regiem. Verre van dat. De meesten van hen zijn tegen het regiem ingenomen. Ik denk niet dat Jevtoesjenko of Simonov, of zelfs een officiële woordvoerder als Soerkov, geestdriftig zijn over de censuur in hun land. In zekere zin verafschuwen deze lieden het regiem. Zij verdedigen het, zoals Nikolaj Gretsj het regiem van Nikolaas I tegen de beschuldiging van de Marquis de Custine verdedigde: niet omdat zij er op gesteld zijn, maar om geheel andere redenen.
Iedereen is het er over eens dat er, na Stalins dood, in de Sovjet-Unie veel is veranderd. Aan de andere kant zijn er veel dingen niet veranderd. Het hedendaagse Rusland verschilt – in zijn kranten, ideologie en wetten – opmerkelijk weinig van het Rusland van 1935 of 1955. Er is misschien geen industrieel ontwikkeld land, dat in de laatste veertig jaar zo weinig is veranderd. De festiviteiten, de leuzen, de congressen, de hoofdartikelen, de bekroonde romans, de redevoeringen lijken als twee druppels water op die van 1935 en 1955. Met enige overdrijving zou je kunnen zeggen dat de Sovjet-Unie van vandaag dezelfde is als de Sovjet-Unie van twintig, dertig,
veertig jaar geleden – minus de terreur en de hysterie. En er is nog een verschil. Terwijl het officiële Rusland van vandaag nergens zoveel gelijkenis mee vertoont als met het officiële Rusland van de dertiger en vijftiger jaren, is het niet-officiële Rusland aanzienlijk veranderd. Terwijl in de vijftiger, veertiger en dertiger jaren iedereen scheen te geloven in Stalin, in het marxisme-leninisme, in het socialisme, zijn tegenwoordig mensen die in deze dingen, in de officiële leer, geloven buitengewoon moeilijk te vinden. Misschien bestaat er wel een sociologische wet dat een dictatuur die revolutionair, terroristisch en bloeddorstig is, meer kans maakt geestdriftige aanhangers te vinden dan een dictatuur, die niet meer is dan een conservatieve politiestaat. Een regiem dat millioenen vermoordt om een of andere vorm van eeuwige gelukzaligheid, een tausendjähriges Reich, tot stand te brengen ontmoet meer sympathie, in binnen- en buitenland, dan een regiem dat alleen mensen die zich er werkelijk tegen verzetten vermoordt en gevangen zet, en dan alleen om de status quo te handhaven. Meer Westerse intellectuelen waren, of zijn, geestdriftig over Hitler of Stalin of Mao dan over Brezjnev of, zeg, de Griekse kolonels. Een heel interessante vraag, waar ik het antwoord niet op weet, is: hoe lang kan een revolutionair, terroristisch regiem voortbestaan nadat het zijn revolutionaire gloed en terroristische razernij heeft verloren? Honderden jaren, misschien wel.
Maar waar het mij om gaat is het verschil tussen het niet-officiële Rusland van 1935-55, en het niet-officiële Rusland van vandaag. In de dertiger, veertiger, vijftiger jaren waren er vele oprechte gelovigen. Zelfs het apparat van het regiem zelf bevatte een niet gering aantal enthousiaste volgelingen en trouwe verdedigers van het geloof. Op het moment beleeft niet alleen het apparat, maar ook het land zelf een geweldige geloofscrisis, een geweldige geloofsafval. Een deel van deze niet-gelovigen behoort nu tot de oppositie, het verzet, de dissidenten, zoals wij ze in het Westen noemen.
We mogen één ding niet uit het oog verliezen. Ieder lid van de Russische intelligentsia staat op de loonlijst van het regiem en is, als zodanig, in dienst van het apparat waarmee het regiem zichzelf in stand probeert te houden. Sommige intelligenty zijn bijna-leden
van het apparat: diplomaten, partij-organisators, partij-sprekers, journalisten, en dergelijke. Anderen, zoals onderwijzers, economen, vertalers en academici dienen het regiem tot op zekere hoogte. Onder al deze mensen is het aantal dergenen die het regiem bewonderen en steunen betrekkelijk gering – geringer, zou ik durven beweren, dan het aantal mensen in de VS dat Nixon bewondert en steunt.
Maar we mogen niet vergeten dat een Amerikaan die Nixon haat, iets heel anders is dan een Rus die Brezjnev haat. Wat een Amerikaan die de pest aan Nixon heeft, voelt is – vergeleken met wat vele sovjet-burgers jegens hun leiders voelen – eigenlijk een zekere antipathie, een lichte irritatie. Je kunt de twee eenvoudig niet vergelijken. Waarschijnlijk kun je de gevoelens van vele Russen zelfs niet vergelijken met wat vele Nederlanders tegenover de nazi’s voelden in 1940-45. Hoeveel mensen zijn er in die jaren in Nederland door de Duitsers vermoord? 300.000? 500.000? Een Est, een Let, een Litauer, een Rus lacht om deze cijfers.
Haat is misschien niet eens het goede woord. Haat is te zeer een woord dat actie inhoudt, het suggereert strijd, wraak, bestraffing. Maar er is iets dat achterblijft nadat alle gevoelens van wraak, woede en vechtlust zijn verstorven. En dat iets is een veel zwarter en dieper gevoel dan haat.
Tijdens de afgelopen vijf of tien jaar heeft de Westerse Ruslandkunde een zekere belangstelling voor dit niet-officiële Rusland ontwikkeld. Er wordt meer Mandelstam gelezen en besproken en minder Sjolochov. Men begint te beseffen dat, als je wilt weten wat er in de Sovjet-Unie gebeurt, het ondergrondse Polititsjeski dnevnik, in het Westen gedrukt in 1972, meer informatie geeft dan de Kommunist of de Bloknot agitators.
Het is natuurlijk niet zo, dat schrijvers van dissidente literatuur het niet-officiële Rusland vertegenwoordigen. Veel mensen in Rusland, zo goed als elders, laat elk politiek onderwerp volkomen onverschillig. De officiële uitspraken en bekendmakingen schijnen hen niet te raken. Andere berichten bereiken hen eenvoudig niet. Zeer weinig mensen zijn uit zichzelf geinteresseerd in le bien public. Men moet niet vergeten, dat de meeste mensen zich uitsluitend om openbare
aangelegenheden bekommeren, omdat radio, televisie en pers hun voortdurend voorhouden dat zij dat doen, of zouden moeten doen. Als we aannemen dat met de woorden ‘niet-officieel Rusland’ die sovjet-burgers worden bedoeld, die enige belangstelling hebben voor publieke zaken, dan kan dit niet-officiële Rusland, net als Gallië, in drie delen worden verdeeld:
1. | de oppositie, de dissidenten, de paar duizend mensen die zich daadwerkelijk tegen het regiem verzetten. |
2. | hun sympathisanten, hun achterban, hun reserves: de duizenden die samizdat lezen en met de oppositie sympathiseren, het reservoir waaruit de oppositie haar rangen aanvult. |
3. | degenen die niet achter het regiem staan, maar ook niet achter de oppositie. |
Deze laatsten vormen een interessante groep – ik heb er verscheidene vertegenwoordigers van ontmoet. In een democratie is deze groep betrekkelijk klein. Als je tegen de regering bent, koester je meestal enige sympathie voor de oppositie. Het feit dat je tegen de regering bent maakt je, in zekere zin, al lid van de oppositie. In een dictatuur is dit anders. De beste manier om dit verschil uit te leggen is misschien om de situatie in Rusland te vergelijken met die in Nederland tijdens de bezetting.
Ik heb vijf jaar in Amsterdam onder de Duitse bezetting geleefd, en een jaar in Moskou onder Brezjnev. Ik werd getroffen door bepaalde overeenkomsten, al waren er natuurlijk grote verschillen. Als Nederlander werd je niet geacht voor het nazi-regiem te zijn. Als sovjet-burger word je officieel verondersteld achter het regiem te staan. Maar wat mij in het bijzonder opviel, was de houding van de mensen tegenover het regiem en tegenover de verzetsbeweging. Hier ontdekte ik enige treffende overeenkomsten.
Tijdens de bezetting hebben de Duitsers in Nederland verschrikkelijke dingen gedaan. Zeer weinige Nederlanders keurden die dingen goed, niet meer dan zo’n 8% van de bevolking. De rest van de Nederlandse bevolking was ‘anti Duits’ of, zoals het toen genoemd werd, ‘goed’. Deze ‘goede’ mensen verkeerden in een nogal moeilijke positie. Zij konden of proberen op een of andere manier tegen de nazi’s te vechten, óf bekennen dat zij dat niet durfden. Nu is het merkwaardige en interessante, dat heel weinig mensen, als er morele
belangen op het spel staan, willen toegeven dat zij bang zijn. Het is gemakkelijk om toe te geven dat je bang bent om een reisje naar de maan te maken, of naar de tandarts te gaan, of in een open boot de Atlantische Oceaan over te steken, of ‘s nachts rond te lopen in Central Park, Manhattan. Maar het is zeer moeilijk om te bekennen dat je de Nederlandse joden niet durft te helpen, die allemaal – volwassenen en kinderen, gezonden en zieken, vrouwen en mannen – in een tempo van duizend per week worden vermoord.
Er bestaat evenwel een uitweg. Die uitweg houdt in, dat je zegt en denkt dat je, door je tegen de Duitsers te verzetten de joden niet echt helpt, dat je de zaak alleen maar erger maakt, dat je alleen maar Duitse repressailles uitlokt. Zijn veel van die zogenaamde verzetsmensen niet min of meer krankzinnig of ontoerekenbaar? Kent niet iedereen wel iemand, die het verzet alleen gebruikt als excuus om niet thuis te slapen? Dit zijn wat ik de Murarka-argumenten noem, naar de huidige correspondent van de The Observer in Moskou. Als wat het verzet doet, om een moderne uitdrukking te gebruiken, ‘contra-produktief’ is dan is het niet langer schandelijk je er ver van te houden. De Murarka-argumenten zijn niet eens moeilijk te verdedigen. Het meeste van wat een verzetsbeweging doet heeft uitsluitend symbolische of metafysische betekenis. Voor iedere geredde Nederlandse jood zijn, neem ik aan, zo’n tien verzetslieden gefusilleerd, zodat hun strijd statistisch geen enkele zin had.
Aan de ene kant worden de mensen van het verzet bewonderd, omdat zij vertolken wat iedereen voelt. Aan de andere kant neemt men hen kwalijk, dat zij doen wat iedereen zou moeten doen, maar niet durft. Hoe meer een dissident binnen de grenzen van de loyaliteit blijft, hoe meer hij wordt bewonderd. Solzjenitsyns Kankerpaviljoen wordt sec veel meer bewonderd als iets dat is geschreven voor Novy Mir en niet geaccepteerd, dan als een in het buitenland uitgegeven boek, dat vergezeld wordt van harde uitspraken van de schrijver over sovjet-aangelegenheden. Toen Sacharovs eerste memorandum, buiten zijn medeweten en zonder zijn toestemming, werd gepubliceerd, was het voor de gemiddelde sovjet-econoom of natuurkundige of historicus of journalist niet moeilijk hem te prijzen: Sacharov zei wat zij allemaal dachten, wat zij bijna in hun eigen memoranda opnamen, of waar zij over probeerden te spreken,
of werden gevraagd niet over te spreken. Maar zodra Sacharov begon te vechten, zodra hij zich vrij actief tegen het regiem begon te verzetten, moesten deze zelfde intellectuelen kiezen tussen zich bij hem aansluiten, of redenen bedenken om dat niet te doen. En dat betekende redenen vinden waarom Sacharov ongelijk had met te doen wat hij deed en te zeggen wat hij zei.
Hoe staat dit niet-officiële Rusland tegenover het Westen? In het algemeen kan men zeggen: met niet onaanzienlijke sympathie. Vier hoedanigheden van het Westen zijn in de Sovjet-Unie erg populair: dat een burger van een Westers, kapitalistisch land vrijelijk naar het buitenland kan reizen, dat zo’n burger, als hij het geld heeft, alles wat hij begeert, overal en op bijna ieder tijdstip kan kopen – terwijl je in de Sovjet-Unie bijna nergens iets kunt kopen, en bijna niets van wat je hebben wilt te koop is. Dan heb je nog het feit dat je in vele landen in het kapitalistische Westen kunt zeggen en schrijven wat je wilt, en je eigen regering kunt kiezen.
Maar juist hier beginnen de moeilijkheden. Er bestaat een verschil in waardering van deze zaken tussen de niet-officiële Rus en de liberale Westerling. (Ik spreek hier over de liberale Westerling, omdat de niet-officiële Rus het idee heeft dat als hij ooit enige hulp uit het Westen krijgt, deze hulp van de liberalen moet komen, van de ‘effete snobs’, en niet van de Nixons en Agnews, wier nachtrust net zo min wordt verstoord door de positie van de Russische intellectueel, als die van Brezjnev c.s. door de positie van de Amerikaanse neger of de Chileense communist.
Nu is deze Westerse liberaal geneigd op te merken, dat mensen met weinig geld erg weinig kunnen reizen; dat arme mensen minder kunnen kopen dan rijke; dat wij, in het Westen, te veel produceren; dat onze productie gericht is op het maken van winst, terwijl zij, zoals dat in de Sovjet-Unie gebeurt, aangewend zou moeten worden tot heil der mensheid; dat zeggen en schrijven wat je wilt weinig helpt, als het de maatschappij niet verandert op de manier die jij voorstaat; en wat heeft het voor zin je eigen regering te kiezen als de regering die het volk kiest bestaat uit misdadigers en belastingontduikers?
Hier zou de Rus op antwoorden Ich móchte habn dein Tsores: Geef mij
jouw problemen. Natuurlijk kunnen arme mensen minder kopen dan rijke. Ik ben arm. Ik zou graag voor mijn weinige geld dezelfde hoeveelheid en kwaliteit goederen kunnen kopen, die jullie armen voor hun geld kunnen kopen. Of zelfs maar de helft. Wat voor zin, zou de sovjet-burger antwoorden, heeft productie tot heil der mensheid als de mensheid er niet van profiteert? Als de voortgebrachte goederen de consumenten niet bereiken? Ook weet de sovjet-burger wat maar weinig Westerse intellectuelen weten: dat wanneer er een zekere persvrijheid is, bepaalde verschrikkelijke dingen niet gedaan kunnen worden, die dat wel kunnen wanneer een dergelijke vrijheid niet bestaat. Zij weten ook dat een democratisch gekozen regering, uiteraard, een zeker percentage leeghoofden en misdadigers bevat, maar dat dat percentage veel hoger ligt in een dictatuur.
Of neem een ander onderwerp waarover een communicatiekloof bestaat tussen niet-officieel Rusland en het liberale Westen: Westerse dictaturen.
Voor het huidige regiem in Griekenland brengt de gemiddelde Westerse intellectueel slechts walging op. De Russische intellectueel die over deze walging leest en hoort, is geneigd zich af te vragen: waar winden die mensen zich zo over op? Voor de Russische intellectueel is het regiem in Griekenland een regiem van ongelofelijke liberaliteit, vergelijkbaar met dat van Nicolaas II. Een Griekse ex-minister valt de kolonels aan in een legaal gedrukte krant – in de Sovjet-Unie wordt zelfs een zittende minister niet verondersteld enige opinie kenbaar te maken, laat staan iemand aan te vallen, behalve wanneer, en indien, het regiem hem opdraagt zulks te doen. En zelfs dan kan hij niet één woord gebruiken, dat het regiem hem niet heeft voorgeschreven. Er werken duizenden Grieken in Nederland. Hoeveel duizenden sovjet-burgers zouden niet dolgraag in Nederland willen werken! Je kunt in Athene de Herald Tribune kopen en de Penguin-uitgaven van George Orwell. Je kunt geen van beiden in Moskou kopen. Als ik een Nederlands gehoor op stang wil jagen, beantwoord ik de vraag over de toekomst van Rusland altijd met het uitspreken van mijn hoop, dat over 10, 20, 30 jaar Rusland net zo’n vrij land zal zijn als Spanje nu. Deze hoop wordt door mogelijk millioenen sovjet-burgers gedeeld, maar in het Westen weten maar een paar honderd mensen waar ik het over heb.
Laat ik een paar andere voorbeelden geven. Er zijn een aantal officiële sovjet-uitspraken over de sovjet-maatschappij, die noch door de Russische intelligentsia, noch door Westerse intellectuelen worden geloofd: dat de Sovjet-Unie het meest vrije land ter wereld is, dat er geen censuur bestaat, dat het sovjet-volk haar leiders op handen draagt, dat een communistische samenleving in 1980 verwezenlijkt zal zijn, dat de volkeren van de Sovjet-Unie elkaar met een broederlijke liefde beminnen, dat er in Rusland geen antisemitisme voorkomt, dat communisme sovjet-macht plus electrificatie van het hele land is, dat de geschiedenis zelden een lichaam van mannen heeft gekend, van grotere wijsheid en goede wil dan de leiding van de CPSU, enz. enz. Op deze punten zijn Westerse en Russische intellectuelen het volkomen eens. Maar er zijn andere. Veel mensen in het Westen geloven, dat de levensstandaard en het ontwikkelingspeil in het hedendaagse Rusland lager zouden zijn, dan zij zijn, als Lenin in 1917 de macht niet had gegrepen. Veel mensen in het Westen geloven, dat de Russische buitenlandse politiek in belangrijke mate wordt beinvloed door de Russische vrees voor het Duitse ‘revanchisme’, of dat Russen meer belangstelling hebben voor literatuur dan Fransen of Duitsers, of dat de zoon van een Russische werkster meer kans heeft op een universitaire opleiding dan de zoon van een Nederlandse werkster. Het zou mij niet verbazen als de meeste lezers van het bovenstaande tenminste één van deze uitspraken voor waar hielden. Ook dit veroorzaakt een kloof tussen West en Oost.
Neem de woorden ‘links’ en ‘rechts’. Zij mogen voor de gemiddelde Westerling niet erg duidelijk zijn, toch weten wij waar wij het over hebben als wij spreken over, zeg, linkse groeperingen in Oostenrijk of Frankrijk. In Rusland worden deze woorden op een enigszins andere wijze gebruikt. Iemand die tegen censuur is, die meer uitingsvrijheid wil, meer recht op een afwijkende mening, wordt in de Sovjet-Unie links genoemd. Zij die dictatuur en censuur voorstaan worden rechts genoemd. Kotsjetov wordt beschouwd als een communist van de rechtervleugel, Medvedev is links. Dubček is een man van links, Mao een man van uiterst rechts. Hierdoor is het heel moeilijk om een Russische intellectueel uit te leggen dat revolutionaire studenten, die met portretten van roerganger Mao lopen,
in onze streken geacht worden bij links te behoren.
Een laatste voorbeeld. In het Westen wordt het marxisme als iets hoogst interessants en belangwekkends beschouwd, niet alleen vanwege zijn invloed op de geschiedenis, maar ook om wille van de leer zelf. Veel mensen in het Westen menen dat het marxisme belangrijke bijdragen heeft geleverd aan filosofie, economie, geschiedenis, sociologie, psychologie. Het zou, denk ik, niet moeilijk zijn om een lijst samen te stellen van bekende marxisten in de VS, Frankrijk, Japan, Polen, Joegoslavië. Maar zou er zo’n lijst gemaakt kunnen worden van Russische marxisten? Het merkwaardige is, dat in de Sovjet-Unie heel weinig mensen in het marxisme zijn geinteresseerd. In Voor Wie de Klok Luidt sterft een van de helden, een erg aardige man, en als hij dood is wordt er over hem gezegd ‘Hij was een Christen, iets heel zeldzaams in een katholiek land’. Als Generaal Grigorenko een dezer dagen in zijn psychiatrische kliniek mocht overlijden zou je van hem kunnen zeggen dat hij een communist was – iets heel zeldzaams in de Sovjet-Unie. Hier in Nederland plaatste een verlichte instelling voor progressief hoger onderwijs een advertentie waarin gevraagd werd om een docent in iets dat als ik mij goed herinner ‘bouw- envolkshuisvestingseconomie’ heette. In de advertentie stond, dat het voor niet-gelovers in het marxisme onnodig was te solliciteren. Terwijl in de Westerse intellectuele wereld sinds, zeg, 1960 de ster van het marxisme voortdurend is gestegen, is zij in de Sovjet-Unie opzienbarend gedaald.
Enige maanden geleden bezocht een mijner vrienden een Russische intellectuele familie in Moskou. Een lid van deze familie was een negenennegentigjarige grootvader, een gepensionneerde hoogleraar, die Lenin nog had gekend. Terwijl de oude zichzelf toonbaar maakte zeiden zijn kinderen en kleinkinderen tegen mijn vriend: ‘Zo meteen zul je grootvader zien. Het is een aardige man en hij praat graag. Er is een ding dat je moet weten. Hij is toevallig nog steeds marxist. Spreek hem niet te veel tegen.’ In 1900, 1910, 1930 of 1950 zou een dergelijk gesprek niet waarschijnlijk zijn geweest in Moskou.
Het is niet zo overdreven als je zou denken, om te zeggen dat meer hoogleraren overtuigde marxisten zijn in Frankrijk of Japan, dan in
Rusland. Twee jaar geleden vertelde een specialist in de sovjetfilosofie mij het volgende verhaal. Hij kwam aan in de Sovjet-Unie toen er net een nieuw deel van de Filosofskaja Entsiklopedia was verschenen. Zijn Russische collega’s vroegen er zijn mening over. Hij maakte een paar opmerkingen over het trefwoord Karl Marx. (Hier bestaat voor sovjet-geleerden een speciale moeilijkheid, daar Lenin een keer voor een Russische bourgeois-encyclopedie een trefwoord Marx heeft geschreven en bij iedere nieuwe Russische encyclopedie doet zich het probleem voor dat het niet herdrukken van Lenins artikel de erkenning in zou houden, dat het menselijkerwijs gesproken mogelijk is een beter artikel over Marx te maken dan Lenin heeft gedaan. Dus wordt dit oude artikel ad infinitum en, als U mij toestaat voor vele sovjet-lezers te spreken, ad nauseam herdrukt.) Mijn collega maakte hier een paar opmerkingen over en toen bleek tot zijn verbijstering dat geen van zijn vakgenoten het bewuste artikel had opgezocht – zij waren eenvoudig niet in een stuk over Marx geinteresseerd. Terwijl ik er zeker van ben, dat als er een filosofisch woordenboek zou verschijnen in Oostenrijk of Amerika, vele lezers ogenblikkelijk het trefwoord Marx op zouden slaan. Zo werd mij onlangs gevraagd iets over het marxisme bij te dragen aan een nieuwe Nederlandse encyclopedie. De redacteuren vertelden dat het de bedoeling was om de artikelen over Marx en het marxisme de omvangrijkste van de hele encyclopedie te laten worden.
Er zijn dus, zoals U ziet, een aantal Westerse en Russische zaken waarover het niet-officiële Westen en het niet-officiële Rusland verschillende opvattingen hebben. Een deelnemer aan de onlangs te Salzburg gehouden conferentie over ‘culturele uitwisseling’ drukte er zijn spijt over uit, dat zijn Westerse studenten vaak met een vrij sterke afkeer van het systeem terugkeerden van een verblijf in de Sovjet-Unie. Deze spijt nu is voor menige niet-officiële Rus totaal onbegrijpelijk.
Dit brengt mij op de uitwerking die détente en culturele uitwisseling op niet-officieel Rusland hebben. Natuurlijk zijn vele (niet alle) nietofficiële Russen voor uitwisseling, ontspanning, enz., al was het maar omdat het hen de ver verwijderde mogelijkheid biedt om echte boeken te lezen, om naar het buitenland te reizen, om met buiten-
landers te praten. Aan de andere kant kan er geen twijfel over bestaan dat het niet-officiële Rusland de laatste jaren een zekere bezorgdheid, een zekere angst voelt: het vreest dat de Russische regering de Westerse wil tot ontspanning zal gebruiken om de Westerse publieke opinie ten gunste van het regiem te beinvloeden – te meer daar de Russische intellectueel de indruk heeft dat zijn Westerse collega zich nogal gemakkelijk door de propaganda van het regiem laat misleiden. Een sovjet-burger, die gelooft wat hem door het regiem wordt verteld, heet in het Russisch een Intoerist. Er komt een klassieke beschrijving van dit type Westerling voor in Solzjenitsyns In de Eerste Cirkel, waar mevrouw R (Eleanor Roosevelt) een Moskouse gevangenis bezoekt en diep onder de indruk raakt van de menselijkheid van het sovjet-gevangenissysteem.
Toen Winston Churchill aan het Engelse volk bekend maakte dat Engeland een verbond met de Sovjet-Unie ging sluiten teneinde samen tegen de nazi’s te vechten, zei hij iets in de geest van: als ik, om Hitler te bestrijden, een pact met de duivel zou moeten sluiten, zou ik het doen. Nu is het sluiten van een pact met de duivel niet moeilijk. Het is meer gebeurd. Maar de moeilijkheid schuilt in het hebben van een verbond met de duivel, en het tegelijkertijd blijven zeggen en inzien dat hij inderdaad de duivel is en niet de Aartsengel Gabriël. Toen George Orwell tijdens deze alliantie zijn Animal Farm schreef, kostte het hem grote moeite er een uitgever voor te vinden, daar de Engelse uitgevers er uiterst afkerig van waren om een boek uit te brengen over de Sovjet-Unie, dat geheel gespeend was van alle engelachtigheid.
De invloed van een dictatuur overschrijdt dikwijls de grenzen van haar eigenlijke macht. De Russische regering heeft nooit de mogelijkheid gehad censuur uit te oefenen op in Engeland uitgegeven boeken. Toch werd Fletchers boek over Rusland door Hare Majesteits regering in beslag genomen. Toen tijdens de Tweede Wereldoorlog de eerste Nederlandse ondergrondse kranten in Engeland aankwamen, was de Nederlandse regering-in-ballingschap in Londen zo benauwd voor de nazi’s, dat zij de Nederlandse radiostations, die vanuit Londen uitzonden, opdroeg niet over het bestaan van deze kranten te spreken. Toen, in de dertiger jaren, een groep
Duitse socialisten een conferentie in Nederland hield, liet de burgemeester van het dorp waar de conferentie werd gehouden deze Duitsers arresteren en uitwijzen naar Duitsland, waar zij ter dood werden gebracht. De Duitsers hadden niet eens om hun arrestatie gevraagd. Toen Andrej Amalrik zijn scriptie over de Noormannen en het Kievse Rusland naar professor Stender-Petersen wilde sturen, gaf hij deze af bij de Deense ambassade in Moskou. De Deense ambassade gaf de scriptie daarop aan de KGB.
Een goed voorbeeld van de eerder genoemde bezorgdheid, is de reactie van niet-officieel Rusland op de ondertekening door Rusland van het verdrag van Genève. Toen het bekend werd dat de USSR dit internationale copyright-verdrag ging ondertekenen, waren de reacties in het Westen voor een niet onaanzienlijk deel nogal gunstig. De negatieve reacties kwamen in het begin niet uit het Westen, maar uit Rusland – en ik geloof dat deze niet-officiële Russen gelijk hadden. De toestand is, volgens mij, als volgt: door het verdrag te ondertekenen verplicht een land zich om buitenlandse auteurs (als hun land het verdrag heeft getekend) te beschermen op de zelfde manier als het zijn eigen schrijvers beschermt. Dit betekent dat de Russische regering gebruik kan maken van de uitstekende wetten op het auteursrecht, die in het Westen bestaan en van het feit dat rechters in het Westen onafhankelijk zijn en dat de wet in het Westen vrij serieus genomen wordt, om Russische censuur uit te oefenen op alle publicaties van sovjet-schrijvers in het Westen. Niet alleen kan het regiem proberen het drukken van samizdat-schrijvers in het Westen tegen te gaan (het auteursrecht is van nature een recht om te verbieden), het kan ook de publicatie tegenhouden van ieder werk dat in de Sovjet-Unie gedrukt is, maar de Russische autoriteiten bij nader inzien niet aanstaat. Westerse schrijvers krijgen hier niets tastbaars voor terug. Zij zullen niet worden beschermd door de Westerse copyright-wetgeving, maar door het Russische auteursrecht – en de Russische wet is nu eenmaal niet helemaal vergelijkbaar met de onze. Rechters in de Sovjet-Unie doen hun uitspraken op instructie van het regiem. Het zal voor het regiem heel gemakkelijk zijn om het Westerse auteurs onmogelijk te maken de uitgave van hun werk in de Sovjet-Unie te verbieden – en zo gauw je
publicatie niet kunt verbieden ben je in feite geheel machteloos. Wat betreft het betalen van royalties kan het regiem elke gewenste beslissing nemen – het zou zelfs een oekaze uit kunnen vaardigen die zegt dat er voor vertalingen helemaal geen royalties zullen worden uitbetaald. De ondertekening door de Sovjet-Unie van het verdrag van Genève leidt dus tot het beroven van de samizdat-schrijvers van de bescherming, die de Berner conventie hen tot nu toe schonk en de officieel uitgegeven sovjet-schrijvers zullen op een tweede Russische censuur stuiten, nadat hun werk in Rusland is gepubliceerd.
De reacties, waar ik het over heb gehad, variëren van lichte geamuseerdheid tot bittere wanhoop. De beste manier om deze reacties te illustreren is het enigszins aanpassen van de laatste alinea van Animal Farm, waar de niet-officiële varkens door het raam de onderhandelingen gade slaan tussen hun leiders, de officiële varkens en hun vijanden, de boeren. Hun leiders, de officiële varkens lijken in uiterlijk en gedrag zo zeer op de boeren, dat de arme dieren die buiten staan van varken naar mens kijken, van mens naar varken, en van varken weer naar mens en het voor hun niet mogelijk is om te zien wie wie is.
In onze dagen van détente doet zich een soortgelijke moeilij kheid voor. De arme dieren, dat wil zeggen de niet-officiële Russen, kijken door het raam naar hun vijand, het sovjet-regiem, en naar hun vriend, het Westen, en het Westen gedraagt zich af en toe zo, dat het voor niet-officieel Rusland moeilijk is om vast te stellen wie wie is.
Dit artikel is een vertaling en bewerking van een in 1973 op een conferentie over culturele uitwisseling te Salzburg gehouden voordracht.