Hollandse nieuwe
Gerrit Krol: Kwartslag (Querido).
Verhalen, en heel goede. Bij het lezen ervan werd mij ineens duidelijk wat er mis is met veel verhalen van jonge schrijvers die tegenwoordig uitkomen. Wat daarin ontbreekt, is hier aanwezig: het nuchter beschrijven van het gedrag van mensen van uiteenlopend karakter en sociaal milieu: een voetballer, een zakenman, een nozem, een christelijke jongeling. Het slotverhaal, Handel, is weinig meer dan een nauwgezette reportage van een transactie betreffende een partij wasmachines. Die beschrijvingskunst is niet de hoofdzaak bij Krol, maar zij vormt een stevige grondslag voor zijn fantastische effecten en zijn ingehouden moralisme. Hij heeft een voorkeur voor eenzelvige, zwijgzame hoofdpersonen, die weinig geneigd zijn tot verbale zelfontleding, maar die zichzelf ontdekken in hun daden. Als ik dat zo zeg, klinkt het naar streekromanrealisme, maar Krol is te scherpzinnig, te veel geboeid door wat raadselachtig blijft, om zijn nuchtere zwijgers te idealiseren tot helden van de gezonde gewoonheid. De stijl is niet erg zorgvuldig, maar meestal effectief. De constructie van de verhalen is goed, en maar een enkele keer te opvallend, zoals in Kilroy was here en Het geval Hendrix, al wordt in het laatste veel goed gemaakt door de juist getroffen kazernesfeer. In het algemeen toont het werk van Krol niet alleen meer variëteit en vakmanschap, maar ook meer psychologisch inzicht dan dat van tal van schrijvers die zoveel spiegels in hun boeken doen.
A.N.
Hubert Lampo: Dochters van Lemurië (Meulenhoff).
Hubert Lampo (een vette he-man staart ons aan vanaf de achterflap) heeft een aantal verhalen gebundeld onder de titel ‘Dochters van Lemurië’. Bij het woord Lemurië moet men zijn antieke associaties wegdringen: het heeft niets te maken met de lemures, de geesten. Lemurië staat voor Atlantis. De omslag gewaagt dan ook van het ‘collectief onbewuste’ en ‘algemeen menselijke oerbegrippen’. Met oerbeelden heeft deze bundel echter niets te maken, des te meer daarentegen met parapsychologie. Het wemelt in dit boek van de reïncarnaties, fakirpraktijken, telepathie en metamorfosen. De zaak wordt gelardeerd met Griekse dartelheden, vrouwenhaar in velerlei schakering (een niet kieskeurig fetichist, H.L.) en nachten van uitzinnige liefde. In het meest gewone verhaal uit de bundel beleeft het essentiële zelf van een schrijver een
ontmoeting met de geliefde uit zijn jeugd, terwijl zijn sociale zelf een lezing houdt over de vrouw als literair inspiratrice. Een formidabele prestatie, die, gegeven het niveau van de betreffende schrijver, een uiterst onwaarschijnlijke indruk maakt.
De conclusie moet helaas luiden dat Lemurië gelijkelijk inspireert tot pseudo-wetenschap en pseudo-literatuur: als het paranormale voor een schrijver conditio sine qua non is in plaats van begeleiding produceert hij hoogstens leesvoer.
J.E.K.-S.
J. Hamelink: De Eeuwige Dag (Polak en Van Gennep)
Eerste gedichtenbundel van de schrijver die met zijn verhalenboek Plantaardig Bewind veel succes heeft gehad. Gedeeltelijk sterk onder invloed van Dylan Thomas wat de toon, en van de profetische verzen van Blake wat de inhoud betreft; niettemin een onmiskenbaar eigen talent. Hamelink dicht op de hoge toon van de Bevlogen Bard, een dichtersoort dat in onze literatuur veel onheil heeft gesticht en veel valse lauweren heeft geoogst, maar dat toch in elke generatie weer een vertegenwoordiger lijkt op te leveren die ook de meest wantrouwigen tot bewondering brengt. Onder de jongsten is Hamelink met deze bundel ongetwijfeld de sterkste kandidaat geworden voor de mantel die de schouders siert van A. Roland Holst en Lucebert.
A.N.
S. Vestdijk: Het genadeschot (Nijgh en Van Ditmar).
Door de ontmoeting met de dwerg Roberto Rossi, schutter in een circus, gaan voor de buschauffeur Ignaz Vorbrot de oorlogsjaren opnieuw leven: door Vorbrot’s deelname aan een veem-moord werd Stefanie Faschauner verlamd; Vorbrot ging een ambivalente liefde voor haar koesteren. Toen zijn meerdere Balavater dit ontdekte was hij verplicht haar het genadeschot te geven.
De krachttoer is ditmaal naar mijn mening niet gelukt. Aan de ene kant komt dat, geloof ik, doordat de ontmoeting met Rossi in het verhaal te onbelangrijk lijkt om de eruptie van het verleden te rechtvaardigen, aan de andere kant doordat sleutelfiguren als Stefanie Faschauner, haar zoon en de dwerg niet genoeg substantie krijgen. Maar als dit geconstateerd is blijft de lezer met bewondering aan ‘Het genadeschot’ denken: het vulsel is, zoals altijd bij Vestdijk, van superieur gehalte: weinig schrijvers kunnen een vreemde gemeenschap zo natuurlijk schilderen, weinig schrijvers portretteren mensen zo nauwkeurig als beoefenaren van een bepaald beroep. En de bewondering beperkt zich niet tot de technische prestatie: hoewel Balavater een minder coherente spookfiguur is dan andere Vestdijkpersonages zoals ik mij die herinner, blijkt deze schrijver toch bij herhaling in staat gestalten uit het rijk der duisternis tot leven te wekken.
J.E.K.-S.
J. Greshoff: Wachten op Charon (Nijgh en Van Ditmar).
Greshoff was voor de oorlog een gewaardeerd medewerker aan Forum, zijn gedichten werden geprezen als een stevig tegengif tegen zweverigheid en vals vertoon in de poëzie. Velen zien zijn latere ontwikkeling als een terugval in de vooroordelen van een nette burgerheer, maar eigenlijk zie ik niet zoveel verschil tussen de jonge en de oude Greshoff. Zijn waarden zijn altijd de eenvoud en het gewoon-doen geweest, de vertrouwde dingen uit de eigen, beperkte kring. Alles wat daarbuiten lag werd bestookt door zijn boutaden: de radio, de negermuziek, de nieuwerwetse wetenschap, de grote heren en het grauw. Hij was en is, kortom, een dorpse geest, met alle goede en kwade eigenschappen die daarbij horen. Wel is, naarmate het stiller werd om Greshoff heen, zijn vreugde om het eigen wereldje steeds meer verdrongen door de angst voor en de haat tegen de buitenwereld. De gedichten in deze bundel, geschreven na zijn zeventigste jaar, zijn daar vaak pijnlijke documenten van. Het zijn de vrijwel vormeloze noodkreten van iemand die zich bekocht voelt met het leven en verraden aan de dood. De scheldpartijen zijn er nog, maar de overmoed en daarmee de vrolijke trefzekerheid hebben plaatsgemaakt voor het besef van eigen machteloosheid, waardoor de toon dikwijls snerpend wordt. In elk geval geeft de poëzie van Greshoff nog steeds direkt zijn persoonlijkheid weer: een bijterig en bekrompen, maar ook een rechtschapen en karaktervast man.
A.N.
Carla Walschap: De eskimo en de roos (Meulenhoff).
Deze roman bevat het relaas van een kinderachtige liefdesgeschiedenis die wij mooi dienen te vinden omdat het een lesbi sche liefde betreft. De Griekse en rijpe Madeleine (de roos) stich verwarring in het hart van een gepantserd meisje (de eskimo). Zi tracht haar op te voeden tot losheid en gebruikt daartoe de methoden van een infantiele zestienjarige: winkeldiefstallen, bioscoop-insluiperij, exotisch volksdansen in havenkroegjes. Het hoogtepunt van het boek vormt het achteromslag: daar is de auteur vereeuwigd in een tragisch postuur dat sterke gelijkenis vertoont met de houding waarin Juliette Greco tien jaar geleden voor grammofoonplaathoezen poseerde. Niet in kinderhanden geven, dit boek.
J.E.K.-S.
Over dit hoofdstuk/artikel
over Gerrit Krol
over Hubert Lampo
over Jacques Hamelink
over Simon Vestdijk
over Jan Greshoff
over Carla Walschap